
VACCINIUM MACROCARPUM Ait.
Amerikaansche Veenbes. — Groote Veenbes.
Leppeltje-heide, IJlaadje-heide op Terschelling.
Hoogduitsch: Grosse Cranbeere.
Engelsch: Large fruited Cranberry.
Bloeit: Junij—July. 1)
Stelsel van Linnaeus: Cl. VIII. O. 1. Octandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Vaccinieae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel VI. N’. 449.
Soortelijke Kenmerken. Caule adscendente ramis erectis, foliis persistentibus oblongis coriaceis glabris
venosis subtus albidis, pedunculis lateralibus elongatis basi bracteatis, bracteolis foliaceis 2 supra medium
pedunculi insertis, corollis 4 partitis, antheris muticis.
Stengel opstijgend; takken opgerigt; bladen aanblijvend, langwerpig, lederachtig, kaal, geaderd, van onder
witachtig; bloemstelen zijdelingsch, lang, aan den voet met schutblaadjes en boven het midden met 2
kleine bladachtige schutblaadjes; bloemkroon vierdeelig; helmknopjes ongestekeld.
Door de vierdeelige bloemkroon en de ongestekelde helmknopjes tot de veenbes (V. Oxycoccos L.) naderende,
onderscheidt zij zich van haar door den forschen bouw, de breede, geaderde, niet teruggeslagen blaadjes,
de zijdelingsche bloeiwijze en dé grootere, donkerroode bessen en vooral ook door de twee laatste schutblaadjes
, die vrij standvastig digt bij den top des bloemsteels geplaatst zijn. S y n . Vaccinium Oxycoccos fi.
oblongifolium Mich., Oxycoccus macrocarpus Pursh.
Groeiplaats. Noord-Amerika, van het meer Huron door Canada tot den Saskatchawan. Overvloedig in
moerassige gronden bij den mond van den Columbia-stroom en de Stille Zee. Hooker (Flor. Bor. Am.)
Nederland. Dit sierlijke plantje is welligt reeds sedert vele jaren in Nederland genaturaliseerd en wel op
het voor onze Flora zoo belangrijke eiland Terschelling, waar het door onzen zoo veel belovenden en helaas
te vroeg gestorven landgenoot wijlen F. Holkema in 4868 is ontdekt. *) Het groeit daar in groot aantal in
moerassige, veenachtige, ’swinters overstroomde duinplakken, Groeneplak en Studenteplak, en is tot heden
in Nederland, zoover ik weet, nergens anders verwilderd aangetrolfen.
Door W atson (Cyhele Brit. H. 158) wordt vermeld dat zij in 1 8 4 5 in een klein moeras in Wales is gevonden
, maar dat deze verwildering door gekweekte planten is ontstaan, daar zij sedert hare invoering in
1760 veel bij waterpartijen in Engeland tot sieraad gekweekt wordt. — A l ph . De Candolle (Géogr. Bot. p.
674) zegt ook , omtrent Engeland geene bewijzen te hebben dat zij zich in de natuur vermenigvuldigt en
stand houdt, gelijk nu voor Terschelling bepaald is uitgemaakt. Ook de volksnaam, dien zij daar bezit, is
een bewijs, dat sedert hare aankomst reeds een geruime tijd moet verloopen zijn.
Gebruik. De bessen worden door de inlanders van Noord-Amerika gekookt en gegeten onder den naam
Soolabich (Hooker). Sedert kort is door den boomkweeker Maurer te Jena een oppervlakte van 1200 Q el
veengrond in Waldeck met de Amerikaansche Boschbes beplant, welke proef goed schijnt te gelukken (Flora.
Bot. Zeit.t Regensb. 4871, p. 287). Welligt zouden ook in ons land lage onvruchtbare veenstreken daardoor
eenig voordeel kunnen opleveren. Zeer zeker is hare naturalisatie meer gewenscht dan die der Elodea canadensis.
De afgebeelde exemplaren zijn mij in 1871 toegezonden door den Heer J. Gorter, opzigter van den Waterstaat
op Terschelling, die ze op de aangewezen plaats heeft teruggevonden, en voor wiens groote welwillendheid
ik hem hier openlijk dank betuig.
*) Holkema heeft twee jaren achtereen (in 18(58 en 1869) de Nederl. Noordzec-eilanden met onvermoeiden ijveren groote volharding onderzocht.
Kort na zijne terugkeer en te midden van den arbeid voor zijn doctorale dissertatie, is hij, waarschijnlijk tengevolge der doorgestane
vermoeienissen, onverwachts overleden. De wetenschap verliest in hem een ijverig beoefenaar. Zijne dissertatie, uitgegeven door de .zorg van
•Prof. H. C. van Hall, is getiteld: De Flora der Nederlandsche Noordzee-eilanden. Amsterdam 1870.