
CYSTOPTERIS FRAGILIS Beruh.
Breekbaar Blaasvaren.
Hoogduitsch: Zerbrechliches Blasenfarn.
Engelsch: Brittle Bladder Fern.
Bloeit: in den zomer. 21.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. O. I. Cryptogamia. Filices.
Natuurlijk Stelsel. Cryptogamae Vasculares. O. Filices.
Geslachtskenmerken. Sori subrotundi vel subseriati. Indusium membranaceum, puncto marginis affixum,
denique corrugatum et evanescens.
Vruchthoopjes min of meer rond, verspreid of eenigzins op rijen. — Dekvlies vliesachtig, aan ééne plaats
van den rand aangehecht, later rimpelig en verdwijnend.
Soortelijke kenmerken. Frondibus bipinnatis ambitu oblongis lanceolatisve, pari infimo pinnarurn quam
proxime seqüentes breviori, pinnulis inferioribus lobulato-pinnatifidis vel basi pinnatipartitis, lobulis denticulatis.
Bladveeren dubbel gevind, in omtrek langwerpig of lancetvormig, het onderste paar der bladvinnen korter
dan het volgende; onderste vinblaadjes gelobd-vinspletig of aan den voet vindeelig, met getande lobjes.
Groeiplaats. Op rotsen en muren, op beschaduwde steenachtige plaatsen, en in putten. Europa, Azië,
van IJsland tot Kamschatka, van de Poolstreken tot Madera; in de zuidelijke streken op de gebergten, op
den Himalaya tot 15000 voet; in Afrika op de hooge bergen van Abessinië, Fernando Po en Zuid-Afrika,
op Tasmanië en Nieuw-Zeeland, in Noord- en Zuid-Amerika tot in de Poolstreken, in de gematigde en Keerkringslanden
op de gebergten, verder op de Sandwichs-eilanden en de eilanden in den Atlantischen Oceaan.
Hooker.
Deze varen is dus nagenoeg een wereldburger.
Nederland. Standplaats als voren; ook op rietschorren. St. Pietersberg bij Maastricht, Leimuiden,Raalte,
Leiden, (Prod. Flor. Bat.) Ubbergen en Groesbeek (Flor. Belg. fiept.) — Het afgebeelde exemplaar is in Mei
1866 te Oud-Valkenburg in Limburg verzameld door den Heer Dr. Hugo de Vries. Onze plant is daar
niet zeldzaam.