
A N T H O X A Ï V T H U M P U E L I I Lee. et Lam.
Puel's Reukgras.
Eenjarig Reukgras.
Hoogduitsch: Puel’s Ruehgras.
Engelsch: Puel’s Spring Grass.
Bloeit: Mei—September 0 .
Stelsel van Linnaeus : Cl. Iï. O. II. Diandria Digynia.
Stelsel van De Candolle: "Vasculares Monocotyledoneae. O. Gramineae.
Geslachtskenmerken. Zie deel II. N°. H l.
Soortelijke kenmerken. Panicula spiciformi parum laxiuscula, oblonga, arista glumam superiorum tertia
parte longiori, foliis pallide viridibus; ligula oblonga, culmis valde gracilibus basi ramosis, radice annua fibrosa.
Aar vormige, een weinig losse, langwerpige pluim; kafnaald een derde langer dan het bovenste kelkkafje;
bladen bleekgroen, kort; bindseltje langwerpig; halmen zeer dun, van onder vertakt; wortel eenjarig,
vezelachtig. — S y n . A. odoratum p leadflorum St. Am. A. odoratum p Puelii Coss. et DR. A. aristatum,
p laxum Sge.
"Verschilt van het gewone reukgras door den eenjarigen wortel, de vertakte halmen, den veel zwakkeren
geur, de meerdere lengte der onvruchtbare bloempjes en de langer uitstekende aar. Ook zijn hare
helmknopjes wit en die van het gewone reukgras violet. Het eenjarige A. aristatum Boiss. verschilt
van onze soort voornamelijk door de onbehaarde kelkkafjes en de zelden vertakte stengels, het A. ovatum
Lag. door zijn gewimperde kelkkafjes. Door de geknikte, van onder spiraalvormig gestreepte kafnaald komt
onze soort met het gewone reukgras overeen.
Groeiplaats. Op drooge gras- en heidevelden, onbebouwde akkers en zandige graanlanden. Zuidelijk
Frankrijk, Spanje, Portugal (Boissier); Algerie (Coss. et Dr.). In den laatsten tijd schijnt zij zich meer noordwaarts
te verspreiden en heeft zij zich in menigte vertoond op de Hanoversche en Belgische heidevelden
(Zie de mededeeling van Prof. Grisebach, Album der Natuur 1868, 189. Bot. Zeit. 1869, 152.), van waar
zij voor eenige jaren ook ons land schijnt binnen gedrongen te zijn.
Nederland. Voor het eerst gevonden op roggevelden bij Almelo en als onkruid in tuinen bij Delden,
bij gelegenheid van de vergadering der Vereeniging voor de Nederlandsche Flora, in Julij 1870, en wel door
de Heeren Oudemans , Suringar , van der Sande Lacoste en Abeleven. Het afgebeelde exemplaar is
van deze groeiplaats, en mij door de welwillende tusschenkomst van Prof. Oudemans voor de Flora Batava
gezonden. Later (in Aug. 1870) vond ikzelf haar in groóte menigte op roggevelden onder Markelo en Die-
penheim, op de grenzen van Gelderland en Overijssel. Ik vernam aldaar van de landbouwers, dat zij sedert
korte jaren daar verschenen en- spoedig een zéér lastig onkruid geworden was, hetwelk, zeker daarom,
van hen den naam van slofhakke (slordig wijf, heks) ontvangen had.
Gebruik. WelHgt is dit gras geschikt om op zeer schrale heide- en duingronden te worden uitgezaaid
ten einde als voeder voor schapen te dienen.