E m i n e t i n m i n im i s M a x im u s -
V O O R R E D E .
D e titelplaten van de drie eerde Deelen dezes Werk s (lellen
zoodanige Ropfen en Vlinders v o o r , als in elk dier deelen zelve nader
afgebeeld en volgens hnnne huishouding elk in het bijzonder befchreven
zijn; thans heb ik gemeend van de plaat, welke aan het hoofd des nu
•voleindigden Vierden Deels geplaarst is , meerdere partij te kunnen trekken,
door op dezelve eenige Rupfen en Vlinders af te beelden, die iri dit
Werk nog niet, of althans niet zoodanig voorkomen. opdat dezelve alzoo
het fierlijke met het nuttige eenigzins vereenigende, aan een dubbel oogmerk
zouden kunnen voldoen. Ik heb dan te dien einde gekozen drie Vlinders,
zijnde verfcheidenheden van bekende foorten, en drie Rupfen, van welke
•de eene insgelijks aanmerkelijk afwijkt van de reeds vroeger in dit Werk
afgebeelde Rups van dezelfde fo o r t, en de beide overige om andere redenen
mij der mededeeling ook niet onwaardig toefchenen. Eene nadere
befchriiving van de titelplaat, in de vorige deelen overbodig, is in dit
geval dus noodig, ik moet alzoo de Liefhebberen met de voorwerpen waaruit
dezelve is zamengefteld, nader bekend maken.
De Vlinder te regter zijde op de plaaf, is eene Sphinx Fuciformis, zoodanig
als dezelve zich vertoont, vóór dat-hij gevlogen of zich fterk -bewogen
heeft, waardoor het dof op de vleugels dadelijk voor een groot gedeelte
ver-.