44 N A C H T - V L I N D E R S .
Heer Mr. c o r n e l i s v a n l e n n e p , op den ijden Juli] t-8op,
in de Dumén, achter de Hofstede Manénbosth, (omtrent één
uur gaans ten Zuidwesten van de Stad Haarlem gelegen,) wan-
delende, o f liever, gelijk Kinderen gewoon zijn, op en neder
klauterende, ontdekte aldaar, op eene fchrale,hoogte, alwaar
niets anders dan geel Walflxoo (Galium verum, flore lutca,)
groeide, op deze plant eene Rupw, welke hem zonderling
en mooi genoeg voorkwam, om hem dezelve te doen opnee-
men, en aan .zijnen Grootvader, (dien hij dikwijls andere en
Onaanzienlijke Rupfen hadt zien vangen en opvóeden,) op liet
Huis te Manmpad, een klein half uur van daar gelegen, te
brengen. Deze was, met dit kinderlijk gefchenfc, niet weinig
te vrede; en giste weldra dat dezelve, vooral uit hoofde
van het gewas waarop zij gevonden was, geene andere zijn
konde dan die van de Sphinx Gatii, o f, gelijk ,ik dezes
Vlinder meen te mogen noemen, van den IValjiroo - Pijiflaan
o f Bonte OUphant.
§• 3-
Deze Vlinder, welke, volgens e r n s t en e n g r a m e l l j ,
Papillens S’Europé, lilde Deel, pag. 93. in Fraflknjic niet wordt
gevonden, is , in Duitschland, niet ongemeen, fehoon veel
zeldzamer dan de Sphinx Euphorbite of Wolfsmelk - Vlinder.
R ö s e e heeft de Rupfen gehad en in zijn lild e Deel. Tab. PI.
Fig. i , 3 en 4 afgebeeld, maar dezelve verkeerdelijk Hechts
voor eene variëteit van de Wolfsmelk-Vlinder gehouden. De
Ridder l i n n j e u s fchijnt ia dezelfde dwaling vervallen te
zijn, wijl hij de beide foorten onderling verwart; en Hechts’
alléén van de Sphinx- Euphorbite, o f Wolfsmelk-Vlinder gewag
maakt, fehoon zijne befchrijvi-ng van de Rups met de onze (of
die van de Sphinx Galii,') overeenkomt. Hier, in het eigenlijke
Holland, is deeze Rups de eerste van dit lbort» welks
aldaar, voor zoo verre mij bekend is , door eenig Liefhebber
gevonden is. Zij behoort dus zeker onder de zeer zeHzamt
Rupfen: maar het fchijnt ook, daarenboven, dat zij onder de
éénzame behoort. W a n t , fehoon de Heer v a n lenne*
zich de volgende dagen veel moeite gegeven heeft, öm, op
en rondom de plaats, alwaar zij gevonden was, nog ééne of
meerder diergelijke te vinden, en duizenden, ja veelligt tnil-
Itoenén planten Galium, (dat daaromftreeks in menigte groeit,)
beeft bezocht., ia zijn zoeken geheel vruchteloos geweest.
N
1tan het Eerste Gezin der Eerste Bende ,P. IV. Tab, XIV. 4g
$• 4-
Jammer is het, dat ons tegenwoordig Voorwerp biet terftond
'is afgeteekend geworden. Ofschoon de Teekening, voor zoo
keel de plaarzing der citroengele vlakken betreft, zeer veel
overéénkomst hadt met de afbeelding van de volwasfen Xab. XTP.
Rups, Fig- i . óp Tab. X IV . was ’ er echter, in de kleur Fig.' i .
■ van den Rug en de zijden, een aanmerkelijk onderfcheid’; ’ 5
I die, namelijk, dat dezelve eenigzins paarsachtig was, nage-
■ noeg als die van de volwasfen Rups van de Linden - Pijlftaart,j
I in het Eerste Deel van dit werk béfchreven en afgebeeld.
I Ook was onze Rups tóen veel kleiner, en 'weinig, grooter
I dan de jonge Rups van de Wolfsmelk-Vlinder, op Fig. 4.
B van Tab. IV . in het voorige Deel van dit werk te vinden.
■ Het is daarom zeer waarfchijnlijk, (hoewel men dit niet heeft
■ waargenomen,) dat z ij, kort na den i^den Julij, eene ver-
■ veiling heeft ondergaan. Vermoedelijk zal dit dés nachts ge-
■ fchied, en veelligt het afgeftroopte v e l, na de verhuiding,
■ door onze Rups opgegeteh zijn; ten minsten heeft men het-
■ zelve in haar verblijf, dat daaglijks fehoon gemaakt en van
■ versch voeder voorzien wierdt, niet .gevonden,
§• S‘
I Hoe dit bok moge zijn, binnen den korten tijd, van Hecht*
1 zeven dagen, hadt zij bijna hare volkomen groei gekregen.
En geen wonder! — want zeker zijn ’er" weinig Rupfén-
■ foorten, welke zoo hongerig fèhijnen te zijn als deze. Onze
Rups vondt men, zoo wel bij dag als bij avond, altijd bezig
(«met vreten; en o f men.het Suikerglas, waarin zij bewaard
g l wierdt , opligtte, verplaatste, of op zijde hieldt om haar beter
; J te bezichtigen, zij fcheen ziGh daaraan geheel niet te (looren.
f JHare fpijze was, gelijk hier boven reeds gezegd is , het gek
HWalftroo. D o ch , als men haar eenige Takjes o f Bloemen
■ van het witte, (hetgeen op onze Duingronden zeldzamer is,)
■ gaf, fcheen zij dit met frnaak, en zelfs bij voorkeur, te nut-
■ tigen, keerende echter, als die voorraad op was, aanftonds,
■ met evenveel graagte en drift, naar haar gewoon voedfel te
■ mg.^ Haar drek o f afgang was evenredig aan hare gulzigheid,
menigvuldig, groot, en , fehoon veel kleiner, nagenoeg gefigugg
reerd en met -inkervingen voorzien, gelijk die van den Sphinx
airopot, en den Sphinx GonvolvuU.
L n a'.