136
tereinde voorzien zijn. De meeste der PijlBaart - Rupfen,
•welke in ons Vaderland gevonden worden, en waarvan het
getal niet zeer groot is , zijn in dit werk reeds afgebeeld;
de Bastaard-Pijlftaarten echter worden in ons Vaderland nog
minder gevonden, waarvan ik tot hiertoe nog flechts eene
foort befchreven en afgebeeld h eb , te weten in het
deel, 4lle B u k , pag. 89. de St. Jans - Vlinder. Thans is
het mij gelukt, de levenswijze eener tweede foort van dit
gedacht na te gaan, welke het onderwerp van deze
Verhandeling zal uitmaken en onder den naam van Zygaena
Statices , (waarfchijnlijk ontleend van het Gras genaamd
Statiie Armeria) algemeen bekend is , in navolging waarvan
ik denzelven de Strandkruid Vlinder noem..
$• 2-
Menigmalen heb ik , gelijk ook de Heer ?. v e e n , te
Haarlem , Mannetjes- en Wijfjes - Vlinders van dit' foort
gevangen, en daarvan dikwijls eene menigte Eijeren gekregen,
welke geel van kleur, zonder de minste teekening,
waren, hebbende flechts een klein kuiltje in het midden»
Uit deze Eijeren kwamen meestal na verloop van veertien
dagen de Rupsjens,. zijnde bleek-geel van kleur en ruig-
hairig, te voorfchijn, welke echter , onaangezien . de menigvuldige
foorten van voedfel, welke wij hun toedeelden,
waaronder ook. de bovengenoemde Stalice Armeria , alle
üierven , zoodat h$n eigentjijk voedfel ons onbekend bleef.
Jn
In den Maand Junij 1813, vir.g ik wederom eene Wijfjes-
Vlinder, welke eenige Eijeren legde, en ontving ter zelfdes
tijd nog meerdere Eijeren, van den Heer P. V e e n ; uit degen
kwamen de Rupsjens wederom als boven te voorfchijn; nu
over deze foort het Hoogduirfche Irfecten - "Werk van bork-
hsusen naziende, vond ik daarin dat de Rupfen zuuring vraten,
ik plaatBe ze dus op een plantje van dit Gewas , en- ik wierd
hierin niet te leur gefteld, daar ik het genoegen had te zien,
dat mijne Rupsjens zich in deze bladen invraten, lacende onder
en boven het dunne vlies. derzelve zitten; ik gaf eenige
mijner Rupsjens aan den Heer A. dViLLX , welke dezelve
insgelijks op een plantje zuuring plaatste.- Van dag tot
dag zag ik , dat. het binnenBe gedeelte der bladen meer
en meqr door hun -wierdc weggevreten, doch hunne groei
ging langzaam voort, zoodat reeds hun voedfel begon te
verwelken, en de koude naderde, alvorens zij op verre
na volwasfen waren. Zij bleven gedurende den winter
.aan de verwelkte bladen en Beien zitten, en wanneer met
■ het voorjaar nieuwe bladen te voorfchijn kwamen , begonnen
zij ook wederom te vreten , met dit onderfcheid ,
dat zij dezelve nu', .gelijk andere Rupfen , aan den
kant afvraten, en hunne l(groéi fpoediger voortging , zoodat
zij in het begin der maand Mei volwasfen waren.
Tab. X L . Fig. 1. vertoond eene dusdanige volwasfene Rups
.op zijde en Bil zittende, terwijl Fig. 2. eene loopende
.voórflelc.