zijn, en komt mij dus al te onbepaald voor, waarom ik , den Duitfchen,
van het voedfel der Rups ontleenden, naam volgende, deze Vlinder-
foort noeme De Dtnnt Meter, te meer daar de Geom Piniaria reeds
vroeger in dit werk in het Eerde Deel afgebeeld, door mij met eenen
anderen naam te weten De Anomalus Vlinder bedempeld is.
Dit Infekt komt even als het voorgaande Hechts zeldzaam in cns
Vaderland voor; het is aan de goedgunliige mededeeling van den
W e l Edelen Heer J. Backer , te A r n h em , dat ik deszelfs befchrij-
vin gen afbeelding voornamelijk vetfchuldigd ben, waarvoor ik zijn
W e l Ed. bij deze mijnen dank betuige; komende deze befchrijving
hoofdzakelijk op het volgende neder,
De Vlinders dezer foort vindt men twee malen des jaars, te weten
in de maanden April en Jalij; hunne Eijeren blijven Hechts korten
tijd onuitgekonjen liggen; de in het voorjaar geborene Rupfen groei-
jen fpoedig en zijn in den tijd van vijf o f zes weken volwasfen, die
echter, welke inde maand Augustus uitkomen, vorderen zeer langzaam
in groei, en bereiken, weinig meer dan de helft harer grootte voor
den winter, welken zij dan als levenloos doorbrengen, en eerst met
het volgende Voorjaar, weder als op nieuw aanvangen te leven, even
als men weet dat zulks bij meerdere Rupièn (horten plaats vindt. De
Wel Edele Heer backer bevond echter dat men dezelve in plaats
van die aan de geftrengheid van het jaargetijde bloot te dellen, in
een matig warm vertrek te, houden, zoo als zijn Wel Ed. gedaan
heeft, reeds in de maand December uit hunnen wintetilaap, kan doen
herleven; in beide gevallen echter, het zij men dezelve aan de natuur
overlate, of dat men hunnen groei door aangebragte warmte
tracht te befpoedigen, derft doorgaans een groot aantal daarvan gedurende
den Wintertijd. Hun voedfel bedaat in de bladeren o f naalden
der gewone Dennen, ( Pinus Siivestrü'), o f zij echter ook nog
andere foorten van Dennen daartoe bezigen, heb ik geene gelegenheid
gehad te onderzoeken en is mij dus onbekend.
van het Tweede Gezin der Tweede Bende, P . IV. Tab. L . 173
3»'
Óffchoon, zoo als ik boven reeds zeide, deze Vlinders twee malen
des jaars worden gevonden, zoo kan zulks echter bij eenen voor.
fpoedigen groei der Rupfen fomtijds driemalen plaats vinden, zoo als
ik in het laatst verloopen jaar zelf heb ondervonden; dit voorfpoe-
dig groeijen van enkele Rupfen heb ik insgelijks bij de Geom. Ama-
taria, befchreven en afgebeeld op plaat X X V van dit Deel, eenmaal
waargenomen. Eenige Rupfen van ons tegenwoordig Voorwerp bij
mij den winter doorgebragt hebbende, leverden in het begin van April
de Vlinders o p ; deze hebbende laten paren, verfchnfcen mij fpoedig
weder Eijeren; daaruit de Rupfen komende, zoo was ik met het
midden des Zomers in het bezit van het tweede gedacht der Vlinders;
uit de Eijeren van deze, kwamen weder Rupfen voort, die
voor het grootfte gedeelte den Winter overbleven, doch eenigen
daarvan groeiden zeer voorfpoedig, en bereikten in korten tijd hare
volle grootte, vervaardigden zich een luchtig fpinfel tnsfchen de Dennen
naalden, en veranderden tot Pop, waaruit na weinige dagen, zijn-
de toen in de maand bovmeber, de Vlinders te voorfchijn kwamen,
die mij evenwel voorkwamen óver het geheel iets kleiner te zijn dan
die van de twee vroegere gedachten, alzoo had ik nu in een jaar
drie Vlinders bekomen; de overige Rupièn, na den geheele Winter
weder in rust doorgehragt te hebben, waren in het voorjaar volwasfen,
en uit deze kwamen toen eerst de Vlinders, zijnde bijna een
ha'f jaar na de andere, en van beide deze Vlinders waren de Rupfen
gelijktijdig uit de Eijeren gekomen.
5-4-
r Op Tab. L . bij Fig. 1. ziet men de afbeelding van eene Rups, zoo Tab. L.
als dezelve na de derde vervelling doorgaans den Winter ovérblijft, Fig. t.
en bij Fig, n. de afbeelding van eene volwasfene Rups; nu vervaar- p u a.
digen zij zich een fpinfel tusfchen de Dennen naalden, zoo als ik
boven reeds zeide, en veranderen daarin tot Poppen, zoo als bij
Fig. 3. er een wordt voorgefteld; Fig. 4 en 5. op onze Plaat, zijn Fig' 3*
4 > 5-
de