J
een Poppetje en daarna in een Vlindertje veranderd was, doch
dit laatfte was door zeker toeval verlooren geraakt, naderhand
hebbe ik weder menigmaal Rupsjes gevonden, welke echter
meestal met Wespen-eijeren belegt waren , zoo dat ’ er
dan in plaats van een Vlinder een Wesp te voorfchijn kwam;
dan in het jaar 1809. in de Maand Maij, ontving ik van den
Heer r . c. de cöurt te Dordrecht eenige Rupsjes, waarvoor
ik zijn Ed. hierbij opentlijk bedanke, zijnde dezelve meest alle
“fis 2 ' v° lwasfen > 200 op Tab. XIII. Fig. 2. ’ er eene afgebeeld is.
s- i
Mijne volwasfene Rupsjes vervaardigden zich ook eerlang een
lpinfel en wel de meesten in de Maand Maij, zoo als ’er een
bij Fig. 3. afgebeeld is; dit Ipinfeltje is klein en dun, hebbende
echter deze bewonderenswaardige eigénfchap, dat hetzelve aan
het einde waar de Vlinder moet uitkomen van elkander kan
buigen, en de Vlinder ’ er uit zijnde fluit het zich weder digt,
Fig. 4. bij Fig. 4. ziet men een Poppetje uit een zoodanig fpinfel
genomen.
S- i
Drie Weken na de infpinning der Rups, kwam het fraaije
Fig. g. Vlindertje te voorfchijn Fig. 5. vertoond een Mannetje en
Fig. 6. Fig. 6. een Wijfjes -Vlinder , doch ik bekwam van alle mijne
Rupfen maar twee Vlinders, komende ’ er eerst een Mannetje
en daarna een Wijfjes-Vlinder uit , doch o f zij gevangen
zittende zouden gepaard hebben, kan ik niet bepalen, om reden
de laatfte te voorfchijn kwam, toen de eestgenoemde reeds
dood was; echter lelde het W ijfje , na dat ik het met een
Ipelde geftokeij had, eenige eijtjes, zijnde groen van kleur en
niet
niet onaardig geribd, Fig. 1. vertoond een zoodanig eitje door Fig. 1.
het Microscoop gezien; doch daar dezelven onbevrucht waren,
verdroogden zij fpoedig, echter was ik hierdoor toch in ftaac
geftelt, de afbeelding ’ er van aan de Liefhebberen te kunnen
mededeelen.
D E G R O E N E W I L L I G E S P I N N E R .
S- i-
Het fraaije groepe Vlindertje waarvan ik hier de afbeelding
en befchrijving aan de Liefhebberen mededeel, draagt in het
Latijn den naam van Clorana en nog geenen Hollandfchën naam
hebbende, zoo noeme ik hetzelve de groene Willige Spinner.
$. 2 .
Den 8®- Augustus des Jaars 1806; vond mijn zoon eenige
Rupsjes, waarvan ’ er eene afgebeeld is op Tab. XIII. Fig. a.
zijnde volwasfen, alle tusfchen de bladen ingefponnen aan de ‘
toppen van de takjes der Willige Bomen; drie dagen 'daarna
vervaardigde zij.' zich. een fpinfel afgebeeld fig. b. waarin zij Fig. b
tot Pop zoo als Fig. c. vertoond, veranderde.
Het Ipinfeltje het welke door deze Rupsjes vervaardigd
word, is even als het boven befchrevene, onze bewondering
ten hoogden waardig, het is aan het voor- o f boveneinde alwaar
de Vlinder moet uitkomen, veel breder als naar achteren, en
is daar niet puntig of rónd, zoo als veele andere ipinfels, maar
fcherp, bijna als een bijtel, en'open, dat is-te zeggen, het is
zoodanig veerkrachtig dat het tegen elkander fluit, zoo dat
wanneer de Vlinder ’ er van binnen tegenaan drukt, hetzelve
open gaat en jer uitgekropen zijnde, fluit het zich weder digt,
IC 2 waar