8 DAG-VLINDERS van de EERST E B ÈN D E , P .IV .T a b .IJL
van Dier, geen voedfel nodig. Welk een groot bewi jsdat eene alles
onderhoudende Voorzienigheid ook voor de geringfte zijner Schepfelen
zorgt, wij mogen dus wel met regt onze. verwondering te kennen ge-
ven en zeggen, met wijlen mijnen vriend den Heer J. J. v a n
R e n s s e l a a r , in deszelfs Gedicht voor het eerfte Deel van dit
Infecten-Werk geplaatst.
Waar, waar flraait de magt des Scheppers het meest in uit?
Is 't in de grootjle of in de kleinfte der gewrochten ?
Is ’t in het bloedloos Diertje o f in den Elephant?
O f in het namen f e l van dfrikaas gedrogten?
Z i j allen zijn te zaam de wondren van Gods hand.
Dit kweekt in ons gemoed verhevene gedachten
E r rijst een lofzang óp van aller fcbepjlen fcbaar,
Die roept verhaastend uit: wat zijn uw wondre krachten
Verrukkende geducht, 6 Opperzegenaar.