133 N A C I I T - V L I N D E R S .
en meestal bloot toevallig in handen, zóodat men het voor
eene bijzonderheid kan aanmerken, zoodanige foorten mag-
tig te worden; dit niv is voor eenige tijd met eene zeer
fraaije en nog weinig bekende Rupfen - foort, aan een
•mijner vrienden alhier te beurt gevallen , die de goedheid
gehad hebbende, door daarvan rijkelijk mede. te deelen,
mij in ftaat' te 'iïellen, derzelver -huishouding zooveel mogelijk
na te. gaan, en die ik alzoo tot het onderwerp
der tegenwoordige verhandeling heb beftemd,
I - 5- I
De latijnfche naam vari- derï - Vlinder uit deze Rupfen
voortkomende is Cypriaca, waarfchijnelijk afgeleid van den
koperachtigcn kleur derzelvcn; zeer gevoegelijk zoude ik
hem dus; in navolging hier van, kunnen noemen, den
koper kieurigen Vlinder; dan om de verwarring, welke
hier door mogelijk ontdaan mogte, met den bij de liefhebbers
algemeen bekenden Koper- Vlinder, Chryjitis9 afgebeeld in
■ het eerste deel dezes werks, te voorkomen , keurde ik het
gefchikter deszelfs hollandfch'ett 'naam te pntleenen , van den
plant , wrens wortel de Rups ten voedfèl verftrekt, ‘en
noem hem alzoo den Patich - Vlinder , naar de Rutnex
Acutus in ’t nederduitseh fpitsbladige Patich genaamd.
3 -
Nu twee jaren .geleden, liet mijn vriend de Heer A. d’Aiuuj,
eeiwitoTwEDE
GE'z.JcrEerstellENDE.p.iv.lali.xxxviii. xxxvrv. rji
eenige planten van de llumcx aattus halen, uit een land in
de nabijheid der Haarlcmfche vaart, even buiten de poort
dezer ftad gelegen, om' met derzelver bladen ■ eenige Rupfen
der kleine Beer - Vlinder, afgebeeld in het tweede Deel
dezes werks, te Woeden ; gemakshalve wilde zijn Ed. de
planten "in zijne tuin plaatfen, en Het die alzoo met. de
wortels uit den grond halen ; toevallig viel zijn oog op
eenige gaten in de wortels gevreten, het geen zijn Ed,
dezelven naauwkeurig deed naafzien, en daarin eene zijn
Ed. geheel onbekende Rups vinden ; terftond 'werden er
meerder planten van deze foort gehaald, en doorzocht,
en in weinig tijds Vond zijn- Ed. 2ich tot zijne blijdfehap,
in het bezit van een aanzienlijk aantal dezer Rupfen;"
5- 4 -
De Heer d’Aillij deelde mij deze aangename ontdekking
weldra mede, eri gaf mij eenfgén dezer Rupfen ten ge*
fehenke; mijn eerste zorg, na dat ik dezelven behoorlijk
van voedfel voorzien had, was eene afbeelding daarvan
t’e doen vervaardigen; Fig. 1. Tab. XXXVIII. vertoond eene Tal
derzelven kruipende, terwijl Fig 2. er eene voorfteld lig*
gende in den • wortel, waardoor men tevens ziet, hoe die
van binnen door hun wordt uitgevreten , terwijl- ik mede
een takje van den plant zelven, om dien te doen kennen, oft
de plaat er heb bijgevoegd. — Mijne Rupfen waren vari zeer
onderfcheidene grootte, eenigen naauwlijks half volwasfen, an*
deren in tegendeel reeds .zeer flabij hunne1 verandering-; allen
I i 3 had