1 66 N ACHT -VLINDERS,>«•.*. T . G. ‘M m B. P. IV. t .x l v u t .
vochtige dampkring mede te werken, want het gebeurde mif
meermalen met Vlinders uit deze afdeeling, dat ik dezelven,
om die uit te zetten, vochtig makende, vólkomen geel zag
worden, zonder dat zich bij het opdroogen het groen weder
heritelde. Wat hiervan de reden zij is moeijelijk te verklaren
, doch zeker is het, dat deze kleur geenszins bij alle Vlinders
van denzelfden aard is , althans, heeft de vochtigheid
daarop niet altijd eenerlei uitwerking, want het fchoone groen
derSph. Ncrii en Tiliae verandert door dezelve geenszins in geel
maar in donker bruin •, en, hetgeen, wat te dezen aanzien misfehien
zelden opgemerkt, althans door niemand, zoo ver ik w eet,
aangeteekend i s , ontdekte ik eenigen tijd geleden in de Papilio
T.ubi. Eenige Vlinders hiervan vochtig makende, vond ik
binnen weinige uren de uitnemend -fchoone groene kleur aan
de onderzijde der ondervleugels geheel verdwenen , en in
pl;a;s daarvan dezelfde zwart - bruine als, op de bovenzijde,
terwijl, tot mijne groote verwondering, bij het opdroogen
der vleugels, het groen weder volkomen te voorfchijtr
kwam; de werking der vochtigheid had alzoo hier een geheel
ander gevolg dan bij dezelfde kleur in andere Vlinder-lborten,
een duidelijk bewijs dat deze, hoezeer voor het oog dezelfde,
in aard echter zeer verfchillende is.
Hoe vele foortgelijke opmerkingen zouden wij bij eenenaauw- '
keurige befchouwing der natuur, niet nog kunnen maken, die ,
offehoon zij op zich zelve gering fchijnen mogen, echter duidelijk
toonen, dat wij hare fchoonheid en verfcheidenheid zelden
volkomen gadeflaan, en niet genoeg bewonderen kunnen.
jSIACHT-VI JNDERS va^if’lwee.d.e Ge 'aruïarTWEKJJE BENDE.
& IV . g a è . X L V m .
z/’Xqr. 7