weest zijn, daar dè Rups hiér aigObeeld, Oppervlakkig eenige
gelijkenis heeft met die der beide genoemde foorten, doch.
tevens nog al aanmerkelijk bij nader onderzoek daar van
vcrfchüd; van welk eenen Vlinder zij dus het masker, geweest
is, kan ik niet beoordeelen noch beflisfen, ten ware het mij
andermaal mogte gelukken nog eene Rups of Rupfen van die
fooft te bekomen, en dié in eenen Vlinder of Vlinders te zien
veranderen, waarvan ik a's dan met veel genoegen de afbeelding
en nadere bcfchrijving aan de Liefhebberen zal mededeelen;
intusfehen overgaande tot dat weinige wat mij tot heden van
ons voorwerp bekend is.
§. «.
Het was op den a;ften Augustus dat ik van den Wel-Edel.
Heer de Wolfp v an westeuhode, te Harderwijk,
deze Pijlflaart - Rups ontfing, door zijn -Wel-Edel. gevonden
kruipende op den grond, onder eenen wijngaard, bedankende
zijn Wel-Edel. vriendelijk voor dit fraaije gefchenk. Fig. i.
öp Tab. XXXIII. is de afbeelding Vervaardigt rfaar deze Rups'
in eenen rustenden, en 'Fig. a. in belten geheel uitgeftrekten en
loopenden ftand, ligtendo haar g'Ohecle voorlijf omhoog als
naar iets reikende; deze' laatste 'afbeelding 'is twee dagen later
vervaardigt dan 'de eerste, terwijl de ‘Rups reeds in kleur
veranderde; of zij in di'cn tusfeherttijd gevreten heeft, 'is 'mij
onbekend, ' ik had haar geplaatst in een 'gfoot ‘Isuïkerglas, met
eenige Wijhgdaïdranto»; den volgenden dag Ipon zij zich in ,
op de aarde, onder de bladen, mengende in baar luchtig
lpinfel éenige kluitjes daar van, liggende daarin nog vierdagen
waarvanto
Eerste Gczm der E erste Bende, P. 2V. Tab. XXXIII its
Waarna zij in eene Pop veranderde, afgebeeld Fig. g. welke Fig •
eenige tijd daarna veel donkerder van kleur wordende, mij *
hoop gaf eenen VHnder daar uit te zullen bekomen, en wiens
verfchijning niet meer vérre af zoude zijn, maar belaas! boe
wierd ik in mijne hoop te leur geffleld, daar de Pop eindelijk
geheel zwart wierd en verdroogde, waar door ik van het /
genoegen om den Vlinder te Zién, beroofd was.
5 3• '
Ik zeide dat de Rups misfehien van den Celtrio of NerU
zal geweest zijn, om dat dezelve met beide iets gemeens
had; met die van den Cehria, afgebeeld bij Rafel 4« Deel
Tab. VI«. komt zij namelijk in zoo verre overeen, dat beide
eene puntige -fpits op dem elfden ring, en eene geelachtige fireep'
" de ztjde hebben, echter in ‘kleur aanmerkelijk verfcffillen;
euk.had de onze maar eene zijwegel ,0p den .vierden ring,’
daarentegen de andere Wee, een op dén vierden en een op
den vijfden hebben; en met de Rups van den Nirii, waarvan
Rafel drie, .ondetföherdcne -van kleur, heeft ajgebeeld‘dn
1 * «oei Tab. XV, verfehUt zij .daarin, «at deze eene
gekartelde en kleine «ngskruldc djaits of horentje ,0p den.elfden
ring heeft, en de zijfpregel .geplaatst * ,op den .derden
Mg, ook is de kleur geheel anders; het was in onze Rups
*eer opmerkenswaardig dat zij op de zijfpiegel waarvan de
grondkleur zwart ‘ was, aan t o r «gterzijdc vier blaauwachtige
ft-ppen had, en aan de linkerzijde maar twee; bij Röfefheeft
de Nerti R„ps 0p die fpiegel maar eene groote witte vlak
°Ch Z'jn Ea- fcllrija dat d« e vlak verdween kort voor dat
E 6 2 de