
VEROFICA BÏÏXBAÏÏIII Ten.
Buxbaum's Eerenprijs.
Hoogduitsch: Buxbaum’s Ehrenpreis.
Engelsck: Buxbaum’s Speedwell.
Bloeit: Maart—Junij. O
Stelsel van Linnaeus : Cl. II. O. I. Diandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Scrophularineae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel I , N°. 1.
Soortelijke kenmerken : Prostrata pilosa, foliis breviter petiolatis ovato-suborbicularibus grosse crenato-
serratis, pedunculis solitariis axillaribus, folio longioribus, calycis segmentis ovato-lanceolatis divaricatis
capsula longioribus, capsula dilatata obcordato-triangularis sinu valde aperta emarginata.
Stengels uitgespreid , behaard; bladen kort gesteeld, eirond- of min of meer rond, grof gekarteld-gezaagd ;
bloemstelen alleenstaand in de bladhoeken , langer dan het blad; kelklobben eirond-lancetvormig, uiteenwijkend,
langer dan de zaaddoos; zaaddoos breeder dan lang, omgekeerd hartvormig-driehoekig, met een zeer stompen
hoek uitgerand.
De bloemen zijn groot, fraai blaauwachtig gestreept; de zaaddoos is in rijpen toestand over hare geheele
oppervlakte netvormig geaderd; haar uiteenwijkende lobben bevatten 5—8 langwerpige, gerimpelde, schotelvormige
zaden. Het stijltje is langer dan de zaaddoos. Veronica persica Poir. V. fitiformis D.C. V. Tournefortii
Gmel. V, agrestis var. Byzantina Fl. Gr. V. hospita Mert. et Koch.
Verklaring der afbeelding, a. bloem, b. id. doorsnede, c. vrucht met den kelk t d,e> zaden, (vergroot).
Groeiplaats. Oorspronkelijk in den Himalaya, westelijk Azië en zuid-oostelijk Europa, is dit plantje meer
en meer doorgedrongen in het Noorden en Westen van Europa, in Algerie en zelfs in Noord-Amerika,
doch steeds als zwerveling en op bouwlanden. Vandaar ook de naam V* hospita M. et K. — Sedert 1829 ook
in Engeland gevonden, waar het uit tuinen schijnt ontvlugt te zijn, evenals ook in Zwitserland en elders.
Wegens zijn fraaye bloemen is het als eenjarig zaaigewas hier en daar gekweekt. Zie Alph. de Candolle.
Gèogr. Bot.
Nederland. Zuid-Beveland, Harderwijk, Rijswijk, Gronsveld, Zierikzee, Charlois bij Rotterdam. Ned.
Kruidk. Archief. 2e ser., Deel 3, bl. 87.
Het afgebeelde exemplaar is welwillend aangeboden door den Heer Prof. W. F. R. Suringar, die het
gevonden heeft op Staalduin aan den Hoek van Holland, in Junij 1879.