
P YLAIS1A POLYANTHA ScMmp.
HYPNTJI POLYAITHTJI Schreb.
Vqelbloernige Pylaisia.
Hoogduitsch: Vielbluthiges Astmoos.
Engelsch: Many fruited Feather Moss.
Vruchtjes ryjpen: Sept.—April.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. III. Cryptogamia Musci.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken. Folia dense conferta undique patentia vel subsecunda ecostata sericea; flores
monoïci; capsula ovalis subcylindrica; operculum conicum acuminatum; calyptra longirostra ad mediam
capsulam producta; annulus augustus; peristomii dentes dense articulati trabeculati; processus e mernbrana
perangusta dentibus longiores in carina dehiscentes vel ömnino bipartiti.
Bladen digt opeengeplaatst, naar alle zijden uitgespreid of eenigzins eenzijdig, zonder middenrib,
zijdeachtig glanzend: bloemen eenhuizig ; vruchtje eirond, eenigzins cylindervormig ; dekseltje kegelvormig ,
spits toeloopend; huikje langsnavelig, op het midden van het vruchtje uitkomend; ring naauw ; tanden van
het mondbeslag digt geleed, de binnenste uit een zeer eng vliesje voortkomend, langer dan de tanden, in
een kieltje openscheurend of geheel tweedeelig.
Soortelijke kenmerken. Repens ramulis depressis et curvato-erectis, folia erecto-patentia et subsecunda
late lanceolata longe acuminata integerrima a basi obsolete binervia, perichaetalia erecta late vaginantia
acuminata, capsula oblongo-cylindriaca anguste annulata rufo-fusca; peristomii processus in carina fissi raro
bifidi, cilia sübnulla.
Kruipend, met nederliggende en bogtig opgerigte takjes; bladen opgerigt uitgespreid en min of meer eenzijdig,
breed lancetvormig, in een lange spits uitloopend, gaafrandig, aan den voet flaauw tweenervig;
kransbladen opgerigt, breed scheedevormend, spits toeloopend; urntje langwerpig-cylindervormig, met naau-
wen ring, rosbruin; binnenste tanden van het mondbeslag kielvormig openscheurend, zelden tweespletig;
wimpers ontbrekend. Hypnum polyanthum Schreb. LesJcea polyantha Hedw. L. Miforme Sibth. L . splendens
"Wib. Hypnum. filifolium L . H. filiforme Hudsk. H. strigosum Neck. H. sericeum ramosius et tenuius caps. acuminatis
Dill. Het geslacht Pylaisia is door Schimper aangenomen op grond van den vorm van de vrucht en het
mondbeslag. — Onze plant gelijkt veel op Homalothecium sericeum (Flora Bat. XV. N°. 1174), waarvan zij
verschilt door het mondbeslag en de ongeribde bladen. — Door hare talrijke vruchtjes is zij oppervlakkig
reeds te herkennen.
Verklaring der afbeelding, a. de plant vergroot; b. bladen, c. bladvoet; d, bladspits; f . perigonium;
g. antheridiën; h. perichaetium; e. perichaetiumblad ; i. huikje; Tc. mondbeslag.
Groeiplaats. Boomstronken ; half vergaan hout; zelden op steenen , rotsen en muren. Europa, zeer algemeen.
Nederland. Bij Leiderdorp, Utrecht, de Bildt, Zuilen, Kampen, op. Beveland, bij Amsterdam, Nijmegen,
Maastricht, Prodr. Flor. Bat. , door mij ook in de omstreken van Haarlem gevonden.
De afgebeelde ex. zijn uit het herbarium van Friesche mossoorten van den Heer Albarda , en verzameld
onder Goutum.
1 * 1