
w w .
YERBASOTJ I L Y C O I T I S I.
ß album.
Witte Toorts-plant.
Hoogduitsch: Weisse Königskerze.
Engelsch: White Mullein.
Bloeit: Junij—Augustus. <f.
Stelsel van Linnaeüs. Cl. V. O. I. Pentandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel, Vasculares Dicotyledoneae. O. Yerbascéae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel I , N°. 71.
Soortelijke kenmerken. Foliis crenatis supra glabriusculis subtus pulverulento-tomentosis caneseentibus,
inferioribus elliptico-oblongis in petiolum attenuatis, superioribus sessilibus ovatis acuminatis, floribus pedicel-
latis fasciculatis in racemis dispositis ramis pyramidato-paniculatis argute angulatis , filamentis albo lanatis.
P album. Floribus albis bracteis elongatis. ■
Bladen gekarteld, van boven nagenoeg kaal, van onder poederig-viltig, witachtig; de onderste elliptisch
langwerpig, in een bladsteel versmald, de bovenste Ongesteeld, eirond, spits toeloopend; bloemen gesteeld,
in bundeltjes in een tros geplaatst; bloemtakken in een pyramidale pluim , scherpkantig; haren der meeldraden
w it, wollig.
Verscheidenheid P album; bloemen w it, schutbladen langer. V. album Mill. V. Leucanthemum Duf.
Verklaring der afbeelding, a. de plant; b. bloemtros vergroot; c, d , e. bloem vergroot; f. meeldraad
; g. uitgebloeide ta k ; h. vruchtje; i. zaad (vergroot).
Groeiplaats. Boschachtige heuvelgronden., woeste plaatsen, steenachtige vlakten; Caucasië, Zuid-Rusland;
Zuidelijk Zweden en Denemarken (sporadisch); Midden- en Zuid-Europa tot Corsica en Dalmatië; talrijk in
Westelijk Engeland, Frankrijk en Spanje; ontbreekt in Ierland (Watson). Op het eiland Rugen groeit alleen
de witte verscheidenheid (Marsson) , in Brandenburg komt deze niet voor (Ascherson) , in Rijnpruissen i>
zij zeer algemeen (Wirtgen) , in België slechts hier en daar gevonden (Crépin.)
Nederland. Tot dusver was deze fraaije plant slechts gevonden aan den Waaldijk bij Weurt, in het
Oosterhoutsche bosch bij Nijmegen en langs de Maas bij Maastricht (steeds de witbloeijende verscheidenheid).
Het was mij dus zeer aangenaam, haar ook in de omstreken van Haarlem aan te treffen.
Ik vond haar daar voor het eerst in Julij 1878, op een kleinen heuvel in het boschryke duin vanElswout
bij Overveen, toebehoorende aan den Heer W. Borski. Zij groeide in groot aantal, in gezelschap met de
aldaar zeer algemeene Verbascum Schraderii. Het afgebeelde exemplaar is van deze groeiplaats afkomstig.