
t .
AVENA STM&OSA Schrei).
Zandhaver.
Ruige Haver, Evene. Zwarte Haver (in Zeeland).
Hoogduitsch: Rauhhafer, Sandhafer, enz.
Engelsch: Striped Oat. Bristle pointed Oatgrass.
Bloeit: Julij—Augustus O.
Stelsel van Linnaeus: Cl. III. O. I. Triandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel : Yasculares Mohocotyledoneae. O, Gramineae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel VIII N°. 561.
Soortelijke kenmerken : Culmo foliato, foliis linearibus elongatis planis scabris; ligula brevis, obtusa,
panicula subsecunda, spiculis elongatis bifloris, glumis nervosis spiculam aequantibus, paleis inferioribus
versus apicein scabriusculis dorso aristatis apice bifidis laciniis aristatis.
Halm bebladerd; bladen lijnvormig, tang, vlak, ruw; tongje kort, stomp; bloempluim min of meer eenzijdig;
bloempakjes lang, tweebloemig; kelkkafjes generfd, evenlang als het bloempakje; onderst kroonkafje
aan den top ruwachtig, op den rug met een naald; van boven in twee naaldvormige slippen gespleten.
Verschilt van de gekweekte haver (Avena sativa L.) door de eenzijdige bloempluim en de tweespletige
onderste kroonkafjes. Van de Troshaver (A. orientalis Schreb.), die ook eenzijdig bloeit, is zij door de drie-
naaldige bloemen gemakkelijk te onderscheiden.
Groeiplaats. Waarschijnlijk in Caucasië en aan de Kaspische zee inheemsch, is deze grassoort vóór
omstreeks 100 jaren in Europa als onkruid onder de gewone haver te voorschijn gekomen. Zij komt thans in
Rusland, Zweden , Duitschland , N. W. Frankrijk , Groot-Brittannië en Ierland voor ; het meest in Zweden ,
en niet buiten de bouwlanden. Zie Alph. de Candolle , Géogr. Bot. Volgens Willkomm en Parlatore
ontbreekt zij in Spanje en Italië.
Nederland. Op bouwlanden en korenvelden (zandgrond). Leiden, Kampen, Eindhoven. Prod. Fl. B.
Het afgebeelde exemplaar is mij in Julij 1879 aangeboden door den Heer A. Walraven en door hem
gevonden bij Nieuwland op Walcheren, tusschen haver, doch niet algemeen. Bij de boeren aldaar is de plant
bekend als »zwarte haver.”
Gebruik. Hoewel deze soort schraal van gewas en klein van korrel is , kan zij echter voor hooge zandgronden
wel worden aanbevolen. Als voederplant heeft zij meer waarde dan als graangewas. Zij is goed
tegen de koude bestand en kan vroeg in het voorjaar gezaaid worden. Door haar spoedigen groei kan zij
tijdig genoeg worden gemaaid en vervoederd om denzelfden grond vóór den winter nog met een ander
gewas te bezaaijen. Zie v. d. Trappen. Herbarium Vivum, I, 635.
i
1
4
« I I