
HEL I ANTHEMUM G U T T A T UM MI LL . 1 221
HE L IA N THE I Ï Ï 1 GUTTATÏ Ï I lill.
Gevlekt Zonnekruid.
Hoogduitsch: Geflecktes Sonnenröschen.
Engelsch: Spotted Rock Rose.
Bloeit: Mei—Sept. 0 .
Stelsel van Linnaeus. Cl. XIII, O. I. Polyandrie Monogynia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Cistineae.
Geslachtskenmerken: Calyi 5- rarius 3 sepalus. Petala 5. Stamina numerosa omnia fertilia. Capsula sub-
unilocularis vel incomplete trilocularis loculicide trivalvis. Semina orthotropa. Embryo plicatus rarius spiralis.
Suflrutices vel herbae floribus albis roseis vel saepius flavis; foliis stipulatie vel exstipulatis.
Kelk 5-, zelden 3-bladig. Kroonbladen 5. Meeldraden talrijk, alle vruchtbaar. Zaaddoos meestal eenhokkig
of onvolkomen driehokkig, hokverdeelend driekleppig. Zaden regt; kiem gevouwen, zelden spiraalvormig.
Struiken of kruiden met witte, rooskleurige of meestal gele bloemen. Bladen met of zonder steunblaadjes.
Soortelijke kenmerken. Erectum patule hirsitum, foliis sessilibus oblongo- vel lineari-lanceolatis superio-
ribus stipulatis, caule in racemos 1—2 laxos unilaterales abeunti, sepalis ovatis pilosis exterioribus minoribus.
Opgerigt, uitgespreid, stijfharig; bladen ongesteeld, langwerpig- of lijn-lancetvormig; de bovenste met
steunblaadjes; stengel in 1—2 losse eenzijdige trossen uitloopende; kelkbladen eirond, harig, — de buitenste
het kleinst. — . .
Stengel 1—4 decim., kruidachtig; bloemstelen draadvormig, zeer uitgespreid; kelk bij de rijpe vrucht opgerigt
; bloembladen geel, aan den voet met een violette vlek.
Verklaring, der afbeelding, a. kelk, b. c. bloemkroon, d. vruchtje.
Groeiplaats. Drooge zandige streken. Klein Azië, Zuidelijk Europa, Noord-Afrika; zeer algemeen in de
landen rondom de Middellandsche zee; Canarische en Azorische eilanden. — Zeer zelden in noord-oostelijk Duitsch-
land (Ascherson) ; talrijk op de eilanden Norderuey (Meyer), Terschelling en Vlieland; ook gevonden in het
graafschap Cork in Zuidelijk Ierland, en op de eilanden Jersey én Anglesey (Watson). Ontbreekt in Groot-
Brittannië en op het noordwestelijke vasteland van Europa tot midden-Frankrijk.
Nederland. — Op de eilanden Vlieland en Terschelling, in drooge duinvalleijen, vooral aan de helling
van kleine begroeide duintjes. Ongeveer eene eeuw geleden is zij reeds vermeld door de Gorter, in zijne Flora
der VU provinciën, als door Breyne op Vlieland bij de kerk gevonden. — De verdienstelijke en te vroeg
gestorven F. Holkema heeft in 1868 en 1869 niet alleen de mededeeling van de Gorter bevestigd, maar
de plant ook op Terschelling aangetroffen. Volgens Holkema behoort zij op beide eilanden tot de meest gewone
duinplanten en komt daar in tallooze menigte voor. — Zie Plantengroei der Noordzee-eüanden, bl. 34 en
2 2 7 . __ Evenals vele Cistineeën bloeit zij slechts bij feilen zonneschijn in den vroegen morgen. — Na den
middag 1 uur heeft Holkema nooit een bloem geopend gevonden. Dit is waarschijnlijk de reden, waarom zij
door andere onderzoekers over het hoofd is gezien. —
Het merkwaardige voorkomen van eene plant, die tot de Flora der Middellandsche zee behoort, op de zoo
verwijderde Noordzee-eilanden, wordt door Holkema toegeschreven aan de zachtheid van het eilanden-klimaat
en de zich in de duinvalleijen ophoopende warmte. Deze meening verklaart echter niet, hoe die plant daar
kan gekomen zijn.
De afgebeelde exemplaren zijn afkomstig van het eiland Terschelling en mij den'28 Mei 1878 van daar
gezonden door den Heer J. Gorter, opzigter van ’sRijks Waterstaat aldaar. Aan de zorg van den Heer
Gorter ben ik verpligt dat de plantjes in voldoenden toestand en van de noodige aarde voorzien zijn overgezonden',
zoodat enkele bloempjes na de aankomst nog zijn opengegaan en konden worden afgebeeld. — Terwijl
ik daarvoor openlijk mijn dank betuig aan den Heer Gorter , mag ik niet nalaten, tevens de welwillende
medewerking en aanbeveling van den Heer J. F. W. Conrad, Hoofdingenieur van ’s Rijks Waterstaat in
Noord-Holland, met erkentelijkheid te vermelden.