
FAGUS S Y L V A T IG A L. T2T3.
FA&ÏÏS SYLYATICA. I.
Beuk. Beukenboom. Boeken.
Hoogduitsch'. Gemeine Buche. Bergbuche enz.
Engelsch: Common Beech.
Bloeit. April—Mei. t>
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXL O. V. Monoecia Polyandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Cupuliferae.
Geslachtskenmerken: Amenta subglobosa, mascula axillaria pedunculata pendula; Stamina 8—15, peri-
gonia 5 - 6 fida; feminea erecta; involucrum 4 fldum 1—3 florum; ovarium perigonio parvo coron’atum;
stigmata 3 ; pericarpium immaturum 3 loculare, loculis 2-ovulatjs; nuces maturae 1—2 spermae, involucro
aucto indurato inclusae.
Bloemkatjes nagenoeg bolvormig, de mannelijke in de bladoksels, gesteeld, hangend; meeldraden 8—15
m een 5—6 spletig bloemdek; vrouwelijke katjes opgerigt; omhulsel vierspletig, 1—3 bloemig; vruchtbeginsel
door een klein bloemdek gekroond; drie stempels; onrijp vruchthuidje 3 hokkig; met twee-eijerige hokjes-
rijpe noten 1—2 zadig, in het gezwollen en verhard omkleedsel besloten.
Soortelijke kenmerken: Arbor alta, erecta, cortice laeve albescente, cyma regulare, foliis ovatis obscure
dentatis vel undulatis, laevis, nervosis, laete viridis, margine ciliatis, petiolis pubescentibus, floribus lutescentibus.
Een hooge regte boom met gladde witachtige schors en regelmatige kroon; bladen ovaal, zwak getand
of gegolfd, generfd, blijgroen, aan den rand gewimperd; bladstelen zachtbehaard; bloemen geelachtig
Verklaring der Afbeelding, o. mannel. bloemkatjes; i. vrouwel. id.; c. mann. bloem; cl. vruchtbeginsel;
e. vruchtjes met omhulsel; f. rijp vruchtje.
Groeiplaats. De noordoostelijke grenslijn van het gebied des Beuks loopt van zuidelijk Noorwegen, 59°
langs de Zweedsche kust, over Kalmar, het Frische Half, Polen, Podolië, de Steppen van de Krlm en
Kaukasië tot Bessarabië en noordelijk Perzië, bij de Kaspische Zee. Zuidelijk strekt dit gebied zich uit
over noordelijk Spanje, Corsica en Sicilië. Volgens Grisebach vormt de oostelijke beukengrens eene zeer
natuurlijke scheidingslijn tusschen de Europesche en Russisch-Siberische Woudflora’s. — De eerste heeft een
vegetatietjjd van 5—8 , de laatste van 3—5 maanden. Volgens Alph. De Candolle groeit de Beuk bij
voorkeur op kalkachtige en niet op granietgronden.
Nederland. Gelijk in de bosschen van Denemarken de beuken nog in historischen tijd de overhand hebben
gekregen boven de eiken, zoo is ook de optreding van den Beuk in de Nederlandsche bosschen eerst inlate-
ren tijd geschied. Volgens vertrouwbare mededeelingen waren in het Haagsche Bosch en den Haarlemmerhout
vóór de 15e eeuw nog geene beuken te vinden. Thans is de beuk vooral als sierboom in alle plantsoenen
algemeen, en heeft zelfs in sommige bosschen de eiken verdrongen Dit verschijnsel is vooral in het Haagsche
bosch zeer goed waar te nemen. In vele bosschen langs den duinkant ziet men den beuk uit zichzelven opslaan.
Gebruik. De Beuk is als sierboom algemeen bemind, en ook zeer geschikt voor heggen. Het hout is ais
bouwmateriaal minder geacht, doch uitmuntend voor kleinere voorwerpen, gereedschappen enz. De noten leve-
ren een olie, die tot verschillende doeleinden zeer gezocht is.