
SOORZOÏERA HI S PARICA I.
Var. i? glasti/olia Wallr.
Weede-bladige Schorseneer.
Hoogduitsch: Waideblattrige Haferwurzel.
Engelsch: Woad leaved Viper’s Grass.
Bloeit: Junij—Julij. it-.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XIX. O. I. Syngenesia Polygamia aequalis.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledonae. O. Compositae.
Geslachtskenmerken : Involucrum imbricatum squamis margine membranaceis; receptaculum nudum;
achaenium sessile in rostrum sensim attenuatum; pappus plumosus, plumulis radiorum intertextis.
Omwindsel dakpanswijs geschubd; schubjes met vliezigen rand; bloembodem naakt; vruchtje ongesteeld,
geleidelijk tot een snavel versmald; zaadkuif pluimachtig met dooreenkruisende haartjes.
Soortelijke kenmerken: Radice longa cortice nigra, coma squamata; caule glabro vel floccis albis lanu-
ginosis tecto, foliato, mono-pleiocephalo, foliis oblongis lanceolatisve acuminatis, radicalibus in petioluni
attenuatis amplexicaulibus, superioribus sessilibus amplexicaulibus ; foliolis involucri exterioribus triangutaribus
acutis, jnterioribus ovatis acuminatis, achaeniis marginalibus muriculatis.
Var, fi Glastifolia Wallr. foliis elongato-lanceolatis, 6'. glastifolia Willd. S. graminifolia Roth.
Wortel lang, met zwarte schors, van boven schubbig; stengel kaal of met wollige witte vlokken bekleed,
bebladerd, een- of meerbloemig; bladen langwerpig of lancetvormig, spits toeloopend, de onderste in eerv
bladsteel versmald, stengomvattend; buitenste omwindselblaadjes driehoekig spits, de binnenste eirond, spits
toeloopend; randvruchtjes met kleine knobbeltjes bezet.
Verscheidenheid fi Glastifolia Wallr, met verlengde lancelvormige bladen.
Deze vorm onderscheidt zich van den type (de gewone Schorseneer) door den minder vertakten en gewoonlijk
eenbloemigen stengel en door zijne langere en smallere bladen. Door de lage stengels en de groeiplaats
doet hij denken aan de S. humilis van Linnaeus (Flora Suecica ed. 2 , p. 267) S. plantaginea Schleich en 5.
humilis fi angustifolia Hornem., afgebeeld in de Flora Danica t. 1653. Volgens Boreau (Centr. de la France
p. 370) zou Linnaeus twee soorten onder den naam S. humilis hebben verward.
Van al de kenmerken, die door verschillende schrijvers zijn aangevoerd om S. hispanica soortelijk van S.
humilis te onderscheiden, schijnt mij alleen de vorm der omwindselblaadjes van eenige waarde; deze moeten
bij humilis stomp-achtig zijn. Zie Ascherson, Flor. Brandenb. p. 371. — De oppervlakte der vruchtjes levert
geen zeker kenmerk. Volgens Reichenbach, Icones Fl. Germ. Helv. vol. XIX, p. 14 en Marsson Flor, v.
N. Vor Pommem, p. 272, zijn die van S. humilis min of meer geknobbeld als die van S. hispanica; volgens
Willkomm (Flor. hisp. II. 223) zijn ze min óf meer glad. Onze plant leverde slechts weinig geknobbelde
vruchtjes; de meeste waren gestreept en glad. — De kale of wollige oppervlakte en de hoogte der stengels
zijn kenmerken, die afwisselend bij beide vormen voorkomen. De beschrijving van S. tenuifolia Schrad. in lit.,
D.' C. Prodrom. VII, 120 komt volkomen met onze plant overeen en als wij plaat 1653 der Flora Danica
(S. humilis L. fi angustifolia Hom.) vergelijken met de fig. 1—4 pl. 1384 van Reichenbach’s Icones (S. hispanica
fi glastifolia) dan vertoont mij de eerste meer overeenkomst met onze plant dan de laatste.
Door al de_ze opmerkingen ben ik overtuigd dat de S. hispanica L. een zeer veelvormige plant i s , die zich
naar klimaat en bodem wijzigt, zonder dat ik nogthans durf beslissen of de S. humilis van Linnaeus werkelijk
den naam van soort verdient.
Verklaring der afbeelding: a. Buitenst omwindselblaadje; b. binnenst id .; c. randvruchtje, geknobbeld;
d. binnenst vruchtje, glad, gestreept.
Groeiplaats. Drooge en vochtige weiden, heiden, grazige heuvels. Geheel Europa (voor Groot-Brittannië
niet vermeld), Siberië, Caucasië. Gewoonlijk in grooter aantal dan de type, die in tuinen gekweekt wordt
en somtijds verwildert.
Nederland. De verscheidenheden S. hispanica p glastifolia en y asphodeloïdes zijn in Nederland het eerst
gevonden door den Heer H. J. Kok Ankèrsmit te Apeldoorn, in 1872, aan de wegen en in de bosschen in
en om Hoenderloo, in 1874 jgjjfa groote hoeveelheden op de heide tusschen het Uchelsche Bosch en Hoen-
derloo, in 1876 op hooge heiden tusschen de Hoog-Soerensche en Elspeter-bosschen en in 1877 op de
Koot wij ksche heide. Zie Nederl. kruidk. Archief, ser. 2 , deel III, bl. 190. Het afgebeelde exempl. is door den
Heer Kok Ankèrsmit aangeboden.
Gebruik. Het gebruik van de gewone Schorseneer als moesgewas is genoeg bekend. Volgens Willkomm ,
Fl. Hisp. wordt zij in Spanje als geneesmiddel tegen den beet van vergiftige slangen gebruikt, en is vooral
onze verscheidenheid daarvoor beroemd. De naam Scorzonera is afkomstig van het Catalonisch Scurzon of
misschien beter van het Italiaansch Scorzone} beide namen van een vergiftige slang.