
LÏÏZÏÏLA ALBIDA Besv.
Witachtige Veldbies.
Hoogduitsch : WeisSe Hain Simse.
Engélsch: White Wood Rush.
Bloeit: Mei—Junij 2|.«
Stelsel van Linnaeus. Cl. VI, 0. I. Hexandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Monocotyledoneae. O. Juncaceae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel X. N°. 751.
Soortelijke kenmerken. Rhizomate horizontali stolonifera, caulibus basi vaginis reticülato-fissis foliofum
mortuorum cinctis, foliis radicalibus longis late linearibus margine pilosis, csulinis.internodio longioribus,
panicula ramosa diffusa folio involucrali longiore suffulta, floribus breviter pedicellatis per 4—10 corymbuloso-
congestis, bracteis ciliatis, sepalis ovato-oblongis acutis sub-hyalino-albis capsula longioribus, antheris sub-
sessilibus, capsula late ovata trigona longe apiculata.
Wortelstok horizontaal, met uitloopers; stengels aan den voet omkransd door de netvormig gespleten
scheeden der doode bladen; wortelbladen lang, breed lijnvormig, aan den rand behaard; stengelbladenlanger
dan de geledingen; bloempjes in een vertakte uitgespreide bloempluim; schutblad langer dan de pluim;
bloemen. kort gesteeld, in tuiltjes van 4—5 opeengehoopt, met gewimperde schutbladen; bloemdekslippen
eirond-langwerpig spits, min of meer doorschijnend w it, langer dan de zaaddoos; helmknoppen nagenoeg
ongesteeld; zaaddoos breed eirond, driekantig met een lange spits.
Onderscheidt zidi van L. maxima D. C. (Flor. Bat. X, 751) door de weinig talrijke, smallere wortelbladen ,
de kortere geledingen, de langere schutbladen der bloempluim en de witachtige bloemen.
Het eerst onder dezen naam beschreven door Desvaux, Journ. de Bot. 1. 149, zoodat aan dezen de prioriteit
moet worden toegekend boven Dk Candolle Flore Franqaise p. 159. — Juncus pilosus *. L. sp. 468. J.
luzuloides Lam., J. albidus Hoffm., J. niveus Leers., J. leucophobus Ehrh., J. maximus fi. angustifolius Roth.,
J. angustifolius Wulf., J. nemorosus «. .Poll.
Verklaring der afbeelding, a. Bloempluim; b. bloem, c. id. doorsnede; d. vruchttuiltje; e. vrucht;
f, zaad.
Groeiplaats. In bosschen op droogen grond, in bergachtige streken. Midden- en Zuid-Europa, van Denemarken
over Duitschland, Nederland, België, Frankrijk, Spanje, Noordel. Italië, Dalmatië, Zuidelijk Rusland.
Ontbreekt in Groot-Britannië. .
Nederland. Vrij zeldzaam. Ontdekt door Rainville op de heide bij Nijmegen (de Gorter Flora VIIprov.
p. 97), döor van Geuns gevonden in het Putter- en Speulderbosch op de Veluwe (Spie. p. 26) en in het
Haagscbe Bosch (van Hall F. B. S. p. 281), door Kraepelien te Zeist en Driebergen en door Dr. van
der Sande Lacoste in bosschen te Gulpen, Slenaken en Wijlre (Limburg). Oudemans Flora v. Ned. III.
346. In 1872 door Kok Ankersmit gevonden in de parkbosschen op het Loo en thans nog daar aanwezig.
Het afgebeelde exemplaar van deze laatste groeiplaats is aangeboden door den Heer Kok Ankersmit in
Mei 1881.