
S T E L LA E . i l D I L L E Ï Ï IA IA ïïöneh.
Dillen s Sterremuur.
Hoogduitsch: Dillen’s Sternmiere.
Engélsch: Dillen’s Stitchwort.
Bloeit: Junij—Aug. 2J.»
Stelsel van Linnaeus : Cl. X. O. III. Decandria Trigynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Aisineae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel I , N.° 55.
Soortelijke kenmerken. Caule diffuso quadrangulari glabro, foliis sessilibus lanceolatis acutis glabris,
basi ciliatis , corymbo dichotomo laxo divaricato; bracteis scariosis ciliatis , sepalis trinerviis, petalis bipar-
titis calyce duplo longioribus, capsula oblonga calycem superante.
Stengel uitgesnreid, vierhoekig, kaal; bladen ongesteeld, lancetvormig, spits, kaal, aan den voet gewim-
perd; bloemtuil gevorkt, los , wijd uitgespreid ; schutbladen schilferachtig , gewimperd; kelkbladen driener-
vig; bloembladen tweedeelig, dubbel zoo lang als' de kelk; zaaddoos langwerpig, langer dan de kelk.
Deze soort wordt door Koch (Syn. Flor. Germ.) aangemerkt als eene verscheidenheid van S. glauca (Flor.
Bat. VI N°. 404), door Reichenbach als eene verscheidenheid van S. graminea. Zij verschilt van de eerste
door hare grasgroene bladen , schralere bloeiwijze, langere bloemstelen en langere zaaddoos; door deze kenmerken
komt zij overeen met S. graminea (Flor. Bat. I. 55), doch zij verschilt van deze laatste door de langere
bloembladen. Zij houdt dus het midden tusschen de S. glauca en S. graminea. S. glauca Var. Koch; S.
graminea forma grandiflora Reichenbach.
Verklaring der afbeelding: «. Bloem; b. id. doorsnede; c. zaaddoos, d. zaad.
Groeiplaats. Daar deze plant door vele schrijvers als eene verscheidenheid beschouwd wordt, is eene
bepaling van haar gebied niet mogelijk. Waarschijnlijk is dit even uitgebreid als dat van S. graminea en S.
glauca.
Nederland. Bij ’sHage, Prodr., Miedum, Giekerk, Moak, Bergendal, Apeldoorn , Ned. kruidk. Arch.
Het afgebeelde exemplaar is afkomstig uit de omstreken van Apeldoorn, en mij welwillend voor de Flora
Batava aangeboden door den Heer H. J. Kok Ankersmit aldaar.