
HU mimm
B R Y Ï Ï I 1 A R R A T I I Wilson.
Marrat's Knikvrucht.
Hoogduitsch: Marrat’s Astmoos.
Engelsch; Marrat’s. Thread Moss.
Vruchtjes rijpen .• Julij—September. .
i
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. Sect. III. Cfyptogamia Musci.
Natuurlijk Stelsel. Cellulares Fóliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken. Zie Deel XVI. N°. 1244.
Soortelijke kenmerken. Planta tenella humilis caespitulosa, innovationes et haud raro ramulis pluribus.
Folia erecto-patentia, oblongo- et elongato-elliptica, mutica, integerrima, valde concava, costa sub apice
evamda, cellulae laxae margmales angustatae. Flores monoioi, maseulus microphyllus gemmiformis apertus. —
Perichaetmm microphyllüm, vaginula cylindriea brevius. Capsula in pedicèllo apice arcuato pendula vel
ïnchnata, miniita, rufa, subglobosa, ore peraiigusto. Operculum parvulum conicum et acute apiéulatum.
Annulus latissimus. Penstominm exiguum, dentes purpurei, internum externo tota longitudine adhaerens,
pallidum vel hyalmum, ciliis indistinctis. Bryol. eur. Vol. IV, tab. 640.
Eehhuizig. Tenger, laag' zodevormend, met meerdere vernieuwingen en niet zelden meerdere takken.
Bladen opgerigt-uilgespreid, langwerpig en verlengd-elliptiscli, zonder stekeltje aan de punt, gaaf, zeer hol,
met een onder den top verdwijnende middenrib; cellen los, de randcellen versmald. Bloemen eenhuizig-
de mannelijke klembladig, knopvormig, open. Krans kleinbladig, korter dan de rolronde scheede. Vrucht op
een aan den top gekromden steel, hangend of knikkend, klein, rosrood, min of meer bolvormig, met
een zeer smalle monding. Deksel klein, këgelvormig, met een spits puntje. Ring zeer breed. Mondbeslagklein
met purperroode tanden, het binnenste over zijn geheele lengte aan het buitenste vastgehecht, bleek of door-
schijnend 5 wimpers onduidelijk.
--Verklaring der afbeelding, o. Plantjes nat-, grootte; b. ich vergroot; c. bladen; d. bladvoet; e. blad-
spits; ƒ mann. bloem; g.g. inwendige bladen daarvan; h.h. uitwendige’ id .; i. antheridiën; vrouwel.
bloem; Tc. L inwendige kransbladen; l. uitwendige id.; m. Archegoniën; n. vrucht; o. id. droog ■ p. deksel -
q. mondbeslag met de tanden. Alles vergroot; d. e. q. 100 maal.
Groeiplaats Op vochtigen zandgrond, nabij het strand van Sou'thport, door Marrat in 1844 ontdekt-
later op dezelfde plaats door Wilson en Wood gevonden; bij Dundee door O. Howie , op Aland door
J. O. Bomanson , op Gothland door Lindberg.
Nederland. De op de afbeelding voorgestelde exemplaren zijn door Dr. van dkr Sande Lacoste gevonden
aan de oevers van brakke veenpiassen, tusschen Amstelveen en Thamen, den 6en Aug. 1851 —
Voorts te Vinkeveen en Waverveen. Misschien zijn ze daar thans verdwenen.
I I
m
. i- - r