
ABIES EXCELSA DC. 1207.
i m m a m x m f m m w m — n ay »~ .\»R " 7 . T “ " 2 'tiW " T 3
Fijne Spar.
Hoogduitsch: Fichte. Schwarztanne. Feuchtanne.
Engelsch: Norway Spruce.
Bloeit: April—Mei.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXL O. II. Monoecia Diandria.
Natuurlijk, Stelsel : Gymnospermae Acerosae. O. Coniferae.
Geslachtskenmerken : Amenta mascula solitaria, antherae 2 uniloculares, squamis subtus adnatae; car-
pophylla laevia apice tenuiora aequalia. Folia solitaria sempervirentia subtetragona.
Mannelijke bloemkatjes alleenstaand; twee eenhokkige helmknoppen, aan de onderzijde der vruchtschubben ;
schubben glad, aan den top dunner, gelijk. Bladen op zichzelf staand, altijd groen, min of meer driekantig *).
Soortelijke kenmerken. Foliis solitariis compresso-tetragonis mucronatis viridibus, strobilis oblongo-cylin-
dricis pendulis, carpophyllis persistentibus apice eroso-denticulatis.
Bladen opzichzelfstaand, zaamgedrukt-driekantig, kort gespitst, groen ; vruchten langwerpig, cylindervormig,
hangend; vruchtschubben aan den top uitgebeten-getand.
Een hooge pyramidale boom met uitgespreide en neergebogen takken en rondom de twijgen verspreide,
aan weerszijden donkergroene naalden. De vrouwelijke bloemkatjes zijn eerst opgerigt, de vruchten hangend (g. h.)
Door den stand der naalden, de hangende vruchten en aanblijvende schubben onderscheidt hij zich oppervlakkig
reeds van de Zilverspar (Abies pectinata D. C.) — De vruchten rijpen in het eerste jaar en vallen in
de lente van het volgende jaar af. — Pinus Abies L. Pinus excelsa Lam. P. Picea Duroi, Abies excelsa Lk. Picea
vulgaris Lk. Abies Picea Mill.
Verklaring der afbeelding, a Mann. bloemtak; b. mann. bloem; c. d. bloems'chubje met de helm-
knopjes; e. vrouwelijke bloemtak; f. schubje der vrouw, bloem; g. vrucht; h. id. in het volgende jaar.
Groeiplaats. Deze boom vormt digte en uitgestrekte wouden in Noord-Europa en op de bergen van Zuid-
Europa. Lapland tot 68° 10, geheel Zweden, Noorwegen, Finland, Noord-Rusland, Midden-Rusland, Siberië
tot den Amour; Alpen op 4000—6000 voet, Opper-Italië; zeldzaam in de n()ordelijke Pyreneeën; talrijk op
de Karpathen; niet zeldzaam in de vlakten van Duitschland. — Ontbreekt in den Caucasus, Spanje, Griekenland
en Noordwestelijk Europa, doch wordt veelvuldig in plantsoenen aangetroffen.
Nederland. Hoewel deze boom op vele plaatsen tot sieraad wordt geplant en zeer goed groeit, schijnt hij
uit zichzelven niet zoo sterk te verwilderen als de A. pectinata. De oorzaak hiervan ligt in het zamenstel
der vruchten, die in ons vochtig klimaat veelal gesloten blijven, waardoor de zaden zich niet kunnen verspreiden.
Hij is echter in de meeste plantenlijsten van ons land, ook in den Prodr. Flor. Bat. opgegeven en
mag dus niet in de Flora Batava ontbreken, te meer daar hij in vele streken onzes lands uitmuntend groeit.
In de bosschen van Baarn en Soestdijk en aan den duinkant in het Berger Bosch en de omstreken van
Haarlem is hij zeer talrijk.
Gebruik. Van ouds is steeds beweerd dat het vurenhout van den handel afkomstig is van de fijne Spar.—
In deze meening wordt echter niet door alle deskundigen gedeeld. Zie OuDEMkns, Flora van Nederland, deel III,
bl. 92, 2e ed. III. bl. 149.
*) Hoewel de naam Abies excelsa in de latere Flora’s niet algemeen is aangenomen, heb ik , wegens de groote verdeeldheid
die in de rangschikking der Coniferen heerscht, gemeend, dien naam, welke in den Prodr. Flor. Bat. voorkomt, te moeten behouden.