
RITIEX HYDROLAPATHUM Huds.
Water zuring. — Zwartc Waterridder.
Hoogduitsch: Riesenampfer. Schmalblättriger Wasserampfer.
Engelsch: Great Water Dock.
Bloeit: Julij—Aug. 2J.,
Stelsel van Ljnnaeus : Cl. VI. O. III. Hexandria Trigynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicötyledoneae. O. Polygoneae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel VII, N°. 532.
Soortelijke kenmerken: Foliis coriaceis lanceolatis acuminatis basi in petiolum angustatis, margine
undulato-crenulatis, 'petiolis supra planis, verticillis approximatis demum contiguis superne aphyllis dense
racemoso-paniculatis, laciniis perigonii fructiferi interioribus ovato triangularibus integerrimis vel basi sub-
denticulaiis omnibus calliferis.
Bladen lederachtig-lancetvormig, spits toeloopend, aan den voet in een bladsteel versmald, aan den rand
gegolfd, kartelig; bladstelen van boven vlak; bloemkransen digt bij elkaar, ten laatste onafgebroken, van
boven zonder bladen, in digte trossen pluimvormig vertakt, binnendekslippen der vruchtbare bloemen eirond-
driehoekig, gaaf of aan den voet eenigzins getand, allen van een knobbel voorzien.
De stengel groeit van 1—2 el hoog; de wortelbladen verkrijgen soms een lengte van 6—8 palm. De aan
den voet versmalde wortelbladen en de knobbels op de dekslippen zijn de hoofdkenmerken, die onze soort
van R. Hippolapathum onderscheiden. B. aquaticus Sm. non Linné. — B. acutus Wahlenb. __ B. maximua
Gmel. excl p, B. Britannica Huds. — Lapathum maximum aquaiicum sive Hydrolapathum Raii syst. 140,
Verklaring der afbeelding: o. bloem,.b. id. vruchtdragend; c. vruchtje. — Ter linkerzijde is de
geheele plant verkleind voorgesteld.
Groeiplaats. Aan waterkanten, kanalen, slooten en weinig stroomende rivieren. Noordelijk en midden
Europa tot noordelijk Italië en Spanje. Z. Europa tot Servië v. Kanitz. Volgens Watson ook op het eiland
Cyprus. Door Ledebour en Maximowicz niet voor Noordelijk en Centraal Azië opge^even.
Nederland. In en aan slooten, vaarten, moerassen, in vochtige weilanden. Texel, Terschelling Schiermonnikoog.
Holkema. Algemeen in Noord- en Zuid-Holland. Voorts bij Kampen, Beuningen, 's Hertogenbosch.
Prodr. Fl. Bat., Walcheren, Z. Beveland, Schouwen en Duiveland, O. Zeeuwsch Vlaanderen. Walraven.
Ned. K. K. Arch. III. 131. Groningen, Zwartsluis, v. Hall. Wijk bij Duurstede. Herb. Hartsen, Ik vond
haar ook onder Dalfsen bij Zwolle en op Enghuizen bij Keppel. Volgens Kok Ankersmit bij Apeldoorn niet
algemeen. Door Van Aken niet voor Breda opgegeven. Waarschijnlijk talrijker in het Westen dan in het Oosten
des lands.
Gebruik. Volgens Munting is onze plant de ware Herba Britannica, die wegens hare bloedzuiverende
eigenschappen bij de oude Friezen in hooge achting stond en wier heilzame invloed door de Romeinen tijdens
hunne veroveringstogten in ons vaderland is geprezen. Zie Munting, Beschr. der Aardgew. 1696, bl. 695 •
ld. De Herba Britannica. Plinius, Hist. Nat. XXV. 2. Munting leidt in een zijner verklaringen den naam
Britannica, niet van Britannië a f, maar van het oud-Friesche woord Britten, dat zijn hoogten van aarde
uit een moeras opgeworpen, en welk woord nog in sommige Friesche plaatsnamen leeft. De naam beteekent
dan eenvoudig de plant die op de britten groeit. Deze afleiding komt mij aannemelijker voor dan de andere
door Munting medegedeeld.
Hayne, Artzneygewdch.se, deel XIII, zegt dat de wortel in verschen en nog meer in gedroogden toestand
een bitteren zamentrekkenden smaak heeft, oudtijds als adstringerend middel voor mondwater te^en scorbu-
tieke zweren, en in Zweden tot poeder gestampt als tandpoeder gebruikt werd en thans no» zeer de aandacht
der geneeskunde verdient.