
RHUS TOXICODENDRON L.1236.
RHUS TOXICODEOROU I.
Vergifboom.
Hoogduitsch: Gift Sumach.
Engelsch: Poison Ivy. Poison Oak.
Bloeit: Junij.
Stelsel van Linnaeus : Cl. V. O. III. Pentandria Trigynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae O. Terebinthaceae.
Geslachtskenmerken : Flores polygami mono-dioici vel hermaphroditi. Calix 5-partitus. Petala 5 inter
calycem et discum pl. m. perigynum inserta. Stamina 5. Ovarium, subglobosum stylis brevibus stigmatibusve
obtusis 3 superatum. Ovulum ex apice funiculi filiformis liberi appensum. Drupa exsucca.
Bloemen veelslachtig, een- of tweehuizig of tweeslachtig; kelk 5-deelig. Bloembladen 5, tusschen den kelk
en de min of meer om het vruchtbeginsel geplaatste schijf ingeplant. Vijf meeldraden. Vruchtbeginsel eenig-
zins bolvormig met 3 korte stijltjes of 3 stompe stempels gekroond. Eitje van den top van een draadvormigen
vrijen navelstreng neerhangend. Drooge steenvrucht.
Soortelijke kenmerken : Foliis ternatis foliolis sinuato-dentatis vel integris glabris.
Bladen drietallig, blaadjes hoekig getand of gaafrandig, kaal.
Wortelstok kruipend; stengel opgerigt, takkig, kaal. Bladen drietallig, groot, lichtgroen, de zijdelingsche
vinbladen kort, de eindelingsche lang gesteeld. Bloemtrosjes in de bladhoeken. Deze vorm is door Linnaeus
soortelijk onderscheiden van R. radicans, gekenmerkt door de klimmende stengels en min of meer behaarde
bladen. Volgens Ascherson kunnen beide vormen zelfs niet als verscheidenheden worden aangemerkt. Flora
Branderib, , p. 128.
De stengel is nu eens kruipend, dan opgerigt of klimmend-wortelend (R. radicans), de bladen zijn kaal
of behaard, bogtig ingesneden of getand of gaaf, de bladstelen korter of langer, de bloemstelen zaamgesteld
of onverdeeld, de bloemen tweehuizig, eenhuizig of tweeslachtig. Hooker, Flor. Boreal. Americ. 1.127. Hayne,
•Arzn. Gew. IX, 1. De ex. door Hayne onderzocht en evenzoo onze plant, hadden tweeslachtige bloemen, doch
geen volkomene vruchten.
Verklaring der afbeelding. De plant op verkleinde schaal; onderaan een blad natuurlijke grootte, a.
Bloemtros, A c. bloem (vergroot).
Groeiplaats. Oorspronkelijk uit Canada en Noordwestelijk Amerika en-in 1640 in Europa ingevoerd, is
déze plant sedert langen tijd in verschillende streken van Duitschland en Frankrijk uit tuinen en plantsoenen
verwilderd; volgens Koch in Boheme, volgens Ascherson hier en daar in Noord-Duitschland, volgens Heter
in de omstreken van Giessen, volgens Alph. De Candolle, algemeen in het moerassige bosch van Montaure
bij Louviers en in het park van Malesherbes bij Parijs.
Nederland. Tot heden voor Nederland nog niet vermeld. Zij groéiti zeer talrijk, doch zeldzaam bloeijend
op eene beschaduwde duinhelling op de plaats Leiduin, van den Heer Mr. H. S. Van Lennep onder Bloemendaal.
De Heer W. J. E. Smissaert te Heemstede heeft mij in 1877 het eerst op deze groeiplaats opmerkzaam gemaakt.
Eigenschappen. Deze plant bevat vooral in het voorjaar een scherp, giftig melksap en kan met huid-
wondjes in aanraking gebragt, ontsteking veroorzaken. De gedroogde bladen zijn aanbevolen alsgeneesmiddel
by verlammingen, huiduitslag, chronisch rhumatisme enz.
Het op de afbeelding voorgestelde bloeijende exemplaar is mij in Junij 1878 door den Heer van Lennep
voor de Flora aangeboden.