
LILIITJt MARTA&ON. L.
Kr ul Lelie.
Hoogduitsch: Türkenbund, Berglilie, Goldlilie.
Engelsch: Turk’s Cap.
Bloeit: Juny—Julij. 2j.
I
Geslachtskenmerken : Zie Deel XVI N°. 1227.
Soortelijke kenmerken: Bulbo flavo, caule stricto, foliis inferioribus et mediis vertidllatis ovali-Ianceo-
latis, floribus racemosis longe pedunculatis nutantibus, phyllis revolutie roseis aut lilacinis purpureo-macu-
latis, genitalibus longe exsertis, antheris flavis.
Bol geel, stengel regt, onderste en middelste bladen in kransen geplaatst, eirond laneetvbrmig; bloemen
in een tros, langgesteeld, knikkend, met omgekrulde rozekleurige of lichtpaarse, purper gevlekte verdee-
lingen en lang uitstekende meeldraden en stamper ; helmknoppen geel.
Groeiplaats: In bosschen, op beschaduwde heuvelgronden. Midden- en Zuid-Europa, sporadisch in
Skandinavië, Rusland, Siberië, Centraal-Azië tot Kamschatka. Engeland hier en daar verwilderd, België
idem. Hannover wild (Meyer) , noordelijk Pruissen (Ascherson), Lotharingen, Elzas (Godron) , Italië op
de gebergten tot Napels (Parlatore).
Nederland. Deze lelie is door mij sedert vele jaren gevonden tusschen hakhout, in de bosschen van Duin-,
vliet, Elswout en de Vogelenzang, onder Bloemendaal. Waarschijnlijk is zij daar voor meer dan eene eeuw
uit tuinen verwilderd, hoewel ik het niet ónmogelijk acht. dat zij, evenals andere nagenoeg verdwenen bolgewassen,*)
vroeger in de boschrijke gedeelten van ons land bepaald wild is geweest. Zeer onlangs vond
ik haar ook in het gras op de buitenplaats Sparenhout bij den Haarlemmerhout, waar zij sedert onheuge-
lijken tijd niet meer gekweekt wordt. Het talrijkst is zij in het bosch van Vogelenzang.
■ Het afgebeelde exemplaar is afkomstig uit het bosch van Elswout, toebehoorende aan den Heer
W. Borski.
M
*) Irt Mei 1879 is op een klein eilandje in de zoogenoemde Mooijen Hel bij Sparendam een rijke groeiplaats van Leucoium aesti-
vnm ontdekt, welke nog zeer zelden in moerassige weilanden voorkomt.
vS|