
LEOCARPUS VERNICOSUS LK . 1 2 1 0 .
---------------Ä— -— ■Tmf fMHfc • • n r i i— i -
LEOCARPUS TEE, NICO SIJS Lk.
Glanzige Leocarpus.
Hoogduitsch: Glänzender Leocarpus.
Engelseh: Shining Leocarpus.
Van Augustus tot het najaar.
Volgens Fries ook in de Lente.
Stelsel van Linnaeus : CL. XXIV. Sect. 5. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares Mycetes. O. II. Gasteromycetes. Trib. Myxogastres.
Geslachtskenmerken: Peridium duplex, externum corneum fragile, internum membranaceum, tenuis-
simum extero adnatum. Capillitium duplex reticulatum dein secedens, floccis crassis fragilibus coloratis,
tenuioribus albis filamentosis. Sporae simplices obscurae.
Omkleedsel dubbel; het buitenste hoornachtig, broos, het binnenste vliezig, zeer dun, aan het buitenste
vastgehecht; haarweefsel dubbel, netvormig, daarna zich afscheidend; dikke draden bros, gekleurd, dunnere
w it, vezelachtig. Sporen enkelvoudig, donker.
Soortelijke kenmerken : Peridio pyriforme fragile, rufo-fusco nitido; interno membranaceo tenuissimo;
stipite curto laxo capillare, sporis glpbosis nigricantibus.
Omkleedsel peervormig, broos, rosbruin, glanzend; het binnenste vliezig, zeer dun; steeltje k o rt, slap,
haarvormig; sporen bolvormig, zwartachtig.
Deze zwam vormt zich uit een slijmige gele massa (Plasmodium). Persoon bragt haar tot het geslacht
Diderma, doch Link heeft h aa r, wegens de afwezigheid van een zuiltje, van Didenna onderscheiden. Of zy
in haar jeugdigen toestand werkelijk zonder zuiltje is, vereischt, mijns inziens, een nader onderzoek. De
afgebeelde exemplaren zijn in Augustus 1877 door mij gevonden in het bosch van Vilsteren in Overijssel, en,
om niet te zeer uit te droogen, onmiddellijk van daar ter afbeelding naar Leiden verzonden. Onze teeke-
naar, de Heer Kouwels, wiens naauwkeurige waarneming ik steeds heb gewaardeerd, heeft destijds een
columella meenen te bespeuren (zie de tweede fig. a van de linkerzijde).
Later echter, bij onderzoek van de gedroogde exemplaren, is geen spoor van een zuiltje te vinden. Bij
de snelle ontwikkeling van dezen onder de Myxogastres zoo merkwaardigen vorm, is een zeer spoedig onderzoek
van jonge exemplaren noodzakelijk. Ik herinner hier voorts aan de opmerking van Bonorden (Mykologie,
214) wegens de overlangsche tusschenschotten, die in het omkleedsel, kort na zijn ontstaan, te zien zijn. —
Diderma vemicosum Pers. Leangium vemicosum Duby. Lycoperdon fragile Dicks.
Verklaring der afbeelding, a. Exemplaren natuurl. gr.; b. b. id. vergroot en doorsnede; c. draadweefsel
met de sporen; d. sporen (beide vergr.).
Groeiplaats. Gezellig in bundeltjes, op gras, mos, dorre takjes, dennennaalden, drooge bladen enz., vooral
in drooge naaldbosschen, in den zomer en herfst; volgens Fries van de lente tot laat in de h erfst.__Ontbreekt
op de hooge gebergten.
Nederland. De Prodr. Flor. Bat. noemt alleen Leiden als vindplaats voor deze zwam. Ik vond haar in
vry groot aantal op levende mosplantjes (Hypnum purum) en doode dennetakjes, op eene enkele plaats in het
bosch van Vilsteren in Overijssel, in Aug. 1877. — De afgebeelde exemplaren zijn van daar afkomstig.