
BEYÏÏ1 IÏÏEALE Wils.
Muur-Knikvrucht.
Hoogduitsch: Mauer Knotenmoos.
Engelsch: Wall Thread Moss.
Vruchtjes rijpen: Junij.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV. O. III. Cryptogamia Musci.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken: Zie Deel XVI, N°. 4244.
Soortelijke kenmerken: Dense pulvinato-caespitulosum, caespituli tomento radicularum dense intertexti,
superne virides. Caulis humilis, innovando'fastigiato-rarnosus. Folia superiora in gemmam conferta, erecta,
sicca imbricata, oblongo-lanceolata, intima e basi latiuscula angustius lanceolata, inferiora sat conferta,
comalibus paulum breviora, lanceolata, omnia costa rufa excedente cuspidata, integra, margine caulinorurn
et rameorum plano, comalium reflexo, haud limbato, reti angustius rhombeo-hexagono. Capsula in pedicello
purpureo plus minus elongato superne hamato-arcuato pendula, cum collo piriformi-clavata, microstoma,
saturate purpurea aetate atropurpurea. Operculum alte mamillatum, papilla minima vel nulla, Annulus latis-
simus. Peristomium magnum. Sporae parvulae, laeves, pallide virides. Schimper.
Digte kussenachtige zoden, digt met wortelvilt doorvlochten, van boven groen. Stengel laag, zich hernieuwende
in gelijk-hooge takjes. Bovenste bladen in een knop bijeengeplaatst, opgerigt, in gedroogden toestand
dakpanswijs geplaatst, langwerpig-lancetvormig, de binnenste uit een breeden voet, smal lancetvormig,;
onderste bladen tamelijk opeengedrongen, weinig korter dan de topbladen, lancetvormig, allen door de uitspringende
rosse nerf gepunt, gaaf; rand der stengel- en takbladen vlak, van de topbladen naar beneden
gebogen , niet gezoomd ; celweefsel zeer smal ruitvormig-zeshoekig. Vrucht op purperrooden , min of meer verlengden
steel, van boven haakvormig gebogen, hangend , met peer-knotsvormigen hals , klein mondig, hoog
purperrood, later donker purperrood. Deksel hoog mam vormig, met kleine of ontbrekende spits. Ring zeer
breed. Mondbeslag groot. Sporen klein , glad, bleekgroen. B. erythrocarpum var. murorum Schimp.
Verklaring der afbeelding, a. de plantjes, h. id. vergroot; c. c. c. bladen; d . kransblad, e. bladvoet,
f . bladspits, g . mann. bloem, h. vrucht; t. id. droog; j. deksel; Tc. mondbeslag met de tanden en den ring.
Groeiplaats.. Op oude muren. Midden- en Zuid-Europa, doch talrijker in het zuiden. Rijn-Pruissen (Bonn
en St. Goar). Frankrijk, op verschillende plaatsen, vooral in 'h e t zuiden (bij Cannes bekleedt het de
muren als met een rood tapijt). Engeland en Ierland, hier en daar. Schimper. — Nederland vormt de
noordelijkste grens van het gebied. Van der Sande Lacoste.
Nederland. Op vochtige steenen, aan oude muren en bouwvallen. Volgens Dr. Van der Sande Lacoste
gevonden bij Amsterdam aan een steenen brugje, bij Aalsmeer op vochtige steenen langs het Haarlemmermeer
, te Kralingen op een muur aan de rivier, op de kloostermuur van St. Agatha (bij Kuik) zeldzaam, op
steenen aan den bouwval van het kasteel ter Horst (Limburg).
De afgebeelde exemplaren zijn aangeboden door den Heer Van der Sande Lacoste.