
SAL IX AURITA L. 1202.
S A L I X A U R I T A L.
Geoorde Wilg.
Hoogduitsch; Kleine Salbei-Weide. Kampfweide.
Engelsch: Eared Willow.
Bloeit: Maart—April, vóór het uitkomen der bladen. 1).
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXII, O. II. Dioecia Diandria.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O, Salicineae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel VII, N°. 494.
Soortelijke kenmerken. Amentis sessilibus bracteis vel foliis minutis suffultis, masculis ovatis, femineis
breviter et anguste cylindraceis densifloris obtusis, squamis ferrugineis apice infuscatis tenuiter pilosis, cap-
sulis elongato-conicis albo-tomentosis pedicellatis, pedicello nectarium 3—4 superante, styllo nullo (vel
brevissimo) stigmatibus brevibus crassis, foliis obovato-oblongis vel rotundatis recurvato-apiculatis undulato-
crenatis rugosis supra obscure viridibus vel incanis subtus glaucis tomentoso-hirtis, nervis prominentibus
reticulato-scruposis, stipulis reniformibus, gemmis et ramulis glabris saepe rufescentibus.
Bloemkatjes ongesteeld , van schutblaadjes of kleine blaadjes voorzien , de mannelijke eirond , de vrouwelijke
kort en smal rolrond, digtbloemig, stomp , door roestkleurige schubjes aan den top bruinachtig gekleurd, met
dunne zachte haren bezet; vruchtjes verlengd-kegelvormig, wit-viltig, gesteeld; steeltje 3 - 4 maal .langer
dan het honigkliertje; stijltje ontbrekend (of zeer kort), stempels kort, dik; bladen omgekeerd-eirond°of
rond, omgebogen met een stekelig puntje, gegolfd-gekarteld, ruw, van boven donkergroen of grijs, van onder
zeegroen, viltig-harig, door de vooruitspringende nerven ruw-geaderd; steunblaadjes niervormig; knoppen en
jonge takjes kaal, dikwijls rosachtig.
Salix rugosa Seringe, S. uliginosa Willd., &. heterophylla Host.
Groeiplaats. Velden, vochtige heiden, langs slooten. Noordelijk en Midden-Azië, Noordelijk Perzië,
geheel Europa.
Nederland.. — In moerassige zand- en heidegronden, langs slooten en greppels. In duinvalleijen. Bij
Sneek en Oosterwolde. Fl. Fris. Bij Harderwijk, Hengelo, Utrecht, de Bildt, Driebergen , ’s Gravenhage
Fl. Belg. sept. Bij Leiden, tusschen Goor en Hengeveld, Nijmegen, Zuid-Beveland. Proir. Flor. Bat. Lies-
bosch bij Breda. v. Aken.
Ikzelf heb deze soort talrijk aangetroffen in de diluviale zandgronden van Overijssel, Gelderland, Noord-
Brabant en Utrecht, voorts bij Petten, Bergen en Schoorl in de duinen, minder algemeen in de Bloemen-
daalsche duinen. — Door Holkema is zij gevonden op Vlieland en Ameland, door van der Trappen bij Monster.
De soort is dus bijna over het geheele land verspreid, doch zeldzamer in de lage alluviale streken van Holland
en van een groot deel van Friesland en Groningen.
Het mannelijk exemplaar van de afbeelding is afkomstig van Monster en mij welwillend gezonden door
Dr. VAN der Trappen , het vrouw, exemplaar heb ikzelf verzameld in de omstreken van Dalfsen (Overijssel).