
SCROPHITL ARIA REESII Wirtgeu.
Nees' Waterhelmkruid.
Hoogduitsch: Nees’ Wasser-Helmkraut.
Engelsch: Nees’ Water-Fig wort.
Bloeit: Junij—September 2J..
Stelsel van Linnaeus : Cl. XIV. O. II. Didynamia Angiospermia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Scrophularineae.
Geslachtskenmerken.- Zie Deel II, N°. 107.
Soortelijke kenmerken : Foliis ovato-oblongis ovatisve glabris inferioribus obtusiusculis crenatis mediis
superioribusque acutis serratis, caule petiolisque latoalatis, panicula terminali, laciniis calycis subrotundis
obtusissimis lato-membranaceo-marginatis, appendice staminodii transverse oblonga longitudine sua triplo
latiore postice truncata antice leviter et plerumque cum denticulo emarginata.
Bladen eirond-langwerpig of eirond, glad; de onderste eenigzins stomp, gekarteld, de middelste en bovenste
spits en gezaagd; stengel en bladstelen breed gevleugeld; bloempluim eindelingsch; kelkslippen min of
meer rond, zeer stomp , met breeden vliezigen rand; overblijfsel van den vijfden meeldraad dwars langwerpig ,
driemaal langer dan breed, van achter afgeknot, van voren zwak uitgerand, meestal met een tandje.
Onderscheidt zich van S. Ehrharti (S. aquatica L. Flor: Bat. VII, 623) en S. Balbisii Horn. door de meer
gekartelde dan gezaagde onderste bladen, de meer regthoekig uitstaande en minder verdeelde takken en
bloemstelen, de donkerder rood gekleurde bloemen en vooral door den vorm en de donkerroode kleur van
het staminodium, dat bij S. Balbisii rond en bij S. Ehrhartii groen van kleur en tweelobbig is , met uiteenwijkende,
omhoog gaande slippen. Zie de fig. bij Wirtgen , Verh. d. naturk. Vereins der Preuss. Bheinl. 1,29 en
du Mortier nNote sur le staminode des Scrophulaires aquatiques.” Buil. Soc. de Bot. de Belg. VII N°. 4.
. Bovendien is onze plant meestal hooger en grooter van bouw en teederder van weefsel dan de beide andere
genoemde soorten en oppervlakkig reeds aan hare zachte groene kleur te herkennen. Zie Ned. Kruidk. Archief,
le ser. III., 469 , 470.
Verklaring der afbeelding, a , b. c. Bloempje, d. meeldraden en staminodium, e e staminodium
afzond.; ƒ. vruchtbeginsel met den kelk , g. vruchtje, h. zaad.
Groeiplaats, Aan waterkanten, op vochtige gronden. Het gebied van de Water-Scrophularia’s strekt zich
uit over geheel Europa, met uitzondering van de noordelijkste streken, verder over westelijk Siberië, Kau-
kasie, Perzië tot Kaboel. Boissier. Ook op de Azorische eilanden zijn zij aangetroflen. Drouet. Waarschijnlijk
is de S. Neesii daaronder talrijk vertegenwoordigd; doch daar vele schrijvers, o. a. Boissier , haar onder
S. aquatica opnemen, is dit niet met zekerheid uit te maken.
Nederland. Volgens het Ned. kruidk. Archief, H l, bl. 469, is S. Neesii in Nederland meer algemeen
dan S. Ehrhartii.
Welligt kan een nader onderzoek aantoonen dat eenige van de opgaven voor S. Ehrhartii (S. aquatica L.)
voorkomende in den Prodr. Flor. Bat. en de Flora Batava, Deel VIII N°. 623 op S. Neesii toepasselijk zijn.
Met zekerheid weten wij dat de laatste gevonden is aan de Schipperswegeling bij Goes, K. K. Arch. Hl
p. 469, verder bij Nieuw- en S. Joosland, Dubbeldam, Vogelenzang, bij Dordrecht, bij Leiden. Herbarium
Ned. Bot. Vereen. Voorne Beyerinck. Arnhem Hoffmann.
Het afgebeelde exemplaar is gevonden bij Leiderdorp in 1878.