
m T T
I I L I Ï Ï I BULBOERUI L.
Oranje Lelie.
Hoogdmtsch: Feuerlilie. Brandlilie.
Engelsch: Bulb-bearing Lily.
Bloeit: Junij—Julij. 2J..
Stelsel van Linnaeus. Cl. VI. Ord. I. Hexandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Monocotyledoneae. O. Liliaceae.
Geslachtskenmerken. Perigonium 6-phyllum campanulatum vel revolutum, phyllis basi sulco lon0itudinal'
nectarifero canaliculato vel clauso notatis. Stylus indivisus, stigma tfigonum. Semina plana. Bulbus squamatus.
Bloemdek zesbladig, klokvormig of omgekruld; bladen van het bloemdek aan den voet voorzien van eene
overlangsche honigdragende, gootvormige of geslotene voor. Stijl onverdeeld. Stempel driehoekig. Zaden vlak.
Bol geschubd.
Soortelijke kenmerken. Foliis sparsis lineari-lanceolatis;
corollis erectis campanulatis intus papillosis
extus pübescentibus; capsula oblonga angulis obtusissimis.
Bladen verspreid, lijn-lancetvormig, bloemkroonen opgerigt,
klokvormig, van binnen met kliertjes, van
buiten zacht behaard ; zaaddoos langwerpig met stompe boeken. . . .
Stengel van 5 dec. tot 1 meter; bloemsteel opgerigt, digtbebladerd; bloemen 1—i , groo , oranjege . |
soort komt somtijds voor met bolletjes in d e k s e l s der bovenste bladen, meestal echter met. De met
bolletjes dragende vorm is door Chaix soortelijk onderscheiden als L.croceum. Kunth, Enum. Plant.
onderscheidt twee variëteiten, als a , met aarvórmige, en i , met met zaamgedrongen schermvormige bloemtros.
L. bulb. d. umleüatum. Het voorkomen van bolletjes in de bladoksels is volgens hem geen onderscheidend
kenmerk. Volgens Parlatore (Flora italiana) zijn de individuen met bolletjes in de bladhoe en ze zamer m
de zuidelijke streken van Italië.
Groeiplaats. In boschachtige, wilde bergstreken en op bergweiden, hier en daar op akkers ontv ugt.
Midden- en Zuid-Europa; sporadisch in Zuidelijk Skandinavië en Denemarken ; wild in het Harz-geher ie
Meyer ; in Zuidelijk Frankrijk, Italië en op de Pyreneeën, Corsica, Gourok ; in Zuidelijk Fran rij
zonder bolletjes in de bladoksels. Een zeer naauw verwante vorm, Lilmm spectaKl* Lk. L. damneum Gawl.,
vertegenwoordigt onze soort door geheel Siberië tot de oostelijke grenzen van de Oude Wereld.
Nederland. Op korenlanden in de provinciën Drenthe en Groningen, onder Westerwolde Zuidlaren .Gieten
en Rolde, op landen waar jaar op jaar rogge wordt geteeld (zoogenoemde Essen), e P an 0I* ]
groot aantal voor en is zelfs een lastig onkruid. Hare bloemen steken dikwijls boven het koren uit. De eerste
melding omtrent haar voorkomen aldaar is gemaakt door Dr. Acker Stratinoh
volgens de landlieden was zij daar toen reeds sedert minstens 30 jaren bekend. Zie Ned Krmdk Archief 185 .
De exemplaren, die ik van deze groeiplaatsen heb gezien, hadden geen bolletjes in de bladhoeken.
Het afgebeelde exemplaar, afkomstig van een bouwland onder Gieten, is mij in 1878 welwillend voor onze
Flora aangeboden door den Heer Prof. P. de Boer te Groningen.
IrVJ
KII XM
d
1
I
i
i
a|1