
n u
POLYPORUS P R O O O S U S Pries.
Loofachtige Polyporus.
Hoogduitsch: Klapperschwam. Schipperling. Eichhasel.
Engelsck: Grey Branched Polyporus.
Stelsel van Linnaeus; Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares Mycetes. O. Hymenomycétes. Trib.
Polyporei. Afd. III. Merisma Fries.
Geslachtskenmerken : Zie Deel X. N°. 730.
Soortelijke kenmerken : Ramosissimus fibroso-carnosus tenacellus, pileolis numerosissimis dimidiatis
rugosis lobatis intricato-recurvatis fuligineo-griseis, stipitibus concrescentibus, porisque minimis acutis albis.
Zeer vertakt, vezelig-vleezig, eenigzins taai; hoedjes zeer talrijk, gehalveerd, rimpelig, gelobd, door elkaar
gegroeid-omgebogen, licht-roetkleurig grijs; stelen zaamgroeiend; poriën zeer klein, spits, wit.
Deze zwam is een der grootste van haar geslacht en verkrijgt somtijds 1 4/ 2 voet middellijn en 1 voet
hoogte. Hare talrijke hoedjes vormen een rozet-achtige zode, op een korten voet. De hoedjes zijn ingesneden-
gelobd, omgebogen en staan in alle rigtingen dooreen; hun kleur is bruin-grijsachtig, vaal, inwendig w it,
op de randen het donkerst; de poriën zijn onregelmatig, gewoonlijk zeer klein, maar ook grooter, somtijds
in elkaar loopend als bij Daedalium.
Secretan (Myc. Suisse, III 57) is de eerste van de latere auteurs geweest, die onze soort en de P.
ramosissimus Secr., P. intybaceus Fries van elkander heeft onderscheiden, in overeenstemming met de
Boletus frondosus en Fungus intybaceus van Bauhin, Eist. Plant. XI, c. 45 , 46. Zie Fries, Hymen, europ.
Volgens Secretan heeft de P. ramosissimus (P. intybaceus Fries) een kegelvormigen tronk, die zich in
korte vertakkingen verdeelt; zijne kleur is geelachtig roodbruin; de hoedjes staan regtuit en rollen zich later
op als horens van overvloed; de middellijn in alle rigtingen is 4 duim. Zie Flora Danica, pl. 1793,
De afbeelding van Sowerby (Engl. Fungi t. 87) komt met deze beschrijving overeen , vooral door de meer
regelmatig gevormde hoedjes en grootere poriën ; doch hare grijs witte kleur doet meer aan onze soort denken.
De afbeeldingen der Flora Danica t. 952 en van Rostkovius in Sturm , Deutschl. Fl. t. 18, door Fries
bij onze soort genoemd, verschillen dóór de donkerbruine kleur van de beschrijving van Gleditsch, Meth.
P* 75—76 N°. IX (candido-cinereus) en Secretan (gris chiné de stries noires plus foncé sur les bords). De
afbeelding van Rostkovius (P. frondosus Dicks.) schijnt mij een andere soort voor te stellen. De zeer kleine
poriën (presque imperceptibles a 1’oeil nu, volgens Secretan) en de onregelmatig dooreen geplaatste tot een
dikke ronde zode aaneengewassen hoedjes schijnen mij de beste kenmerken. Zie ook Rabenhorst, Deutschl.
Krypt. 1.430.
Daar ik echter de P. intybaceus niet heb gezien, is mij een naauwkeurige vergelijking niet mogelijk.
Groeiplaats. In loofbosschen, aan den voet van oude eiken. Europa, vooral in het Noordoosten. Niet
zeer algemeen. Cooke , Eandb. of Brit. Fungi, vermeldt voor Gt. Erittannië alleen P. intybaceus, dóch ik
vermoed dat hij beide vormen daaronder begrijpt.
Nederland. Volgens den Prodr. Flor. Bat. gevonden in het Haagsche Bosch.
Het afgebeelde exemplaar is in Oct. 1878 op den Uienpas by Doesborgh gevonden en voor de Flora Batava
aangeboden door den Heer Jhr. Mr. L. van Schuylenburch van Bommenede. De afbeelding vertoont
de plant ter halve grootte; onderaan twee hoedjes natuurl. grootte en de poriën vergroot.
y ll
j