
m H 1
P IANTA&O AREN ARIA ¥ . K.
Zand- Weegbree.
Hoogduitsch: Sand-Wegebreit. Sand Wegerich.
Engelsch: Sand-Plantain.
Bloeit: Junij—Aug. ©.
*2r I
Stelsel van Linnaeus: Cl, IV. O. I. Tetrandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Plantagineae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel IX, N°. 656.
Soortelijke kenmerken: Caule erecto herbaceo ramoso pubescente, foliis oppositis anguste linearibusvel
filiformibus elongatis margine sub-revolutis integris base saepe villosulis, pedunculis axillaribus folio longiori-
bus saepe sub-umbellato-thyrsoideis, spicis ovatis densis, bracteis dorso breviter papillari-hirtis, infimis ovatis
in cuspidem herbaceam flores superantem attenuatis, superioribus spathulato-orbiculatis membranaceo-mar-
ginatis, capsula biloculata.
Stengel opgerigt, kruidachtig, takkig, zacht behaard; bladen tegenoverstaand, smal lijnvormig of draadvormig,
lang, met eenigzins omgerolden rand, gaaf, dikwijls aan den voet iets behaard; bloemstelen oksel-
standig, langer dan het blad, dikwijls een schermachtige bloemspies vormend; bloemaartjes eirond; schutbladen
op den rug kort getepeld, stijfharig, de onderste eirond, versmald in een groene punt, die boven
de bloem uitkomt, de bovenste spatel-schijfvormig met een vliezig randje; zaaddoos tweehokkig.
Onderscheidt zich van Plantago Psyllium L. door de lijnvormige gave bladen en den vorm der kelkblaadjes.
Plantago Psyllium D. C. (partim) P. Ruthenica Adams, P. indica L., P. ramosa Gil.
Verklaring der afbeelding: a a onderste schutblaadjes; b bovenste id.; c bloem; d id.doorsnede; e uitgebloeid
bloemaartje; f zaden.
Groeiplaats. In zandige streken en op aanslibbingen. — Volgens Ledebour in Oeralisch Siberië en de
Soengoro-Kirghisensteppe, Kaukasie en Zuidelijk Rusland; volgens Boissier in Griekenland en Egypte; volgens
Schlechtendal in Oostelijk Duitschland, Karinthië, Beneden-Oostenrijk, Boheme, Saksen en de Lau-
sitz, volgens W irtgen in de vlakte van Dusseldorf, links en regts van den Rijnoever tot de Hollandsche
grenzen. Voorts Zuid- en West-Frankrijk, Midden Spanje, Zuidelijk Zwitserland en noordelijk Italië. — Komt
in de noordelijke streken van Europa slechts sporadisch voor.
N ed er la n d . — Door den Heer A b e l e v e n het eerst gevonden op de vestingwerken bij Nijmegen in 1871
en 1872. Later door de Heeren A. J. d e B r u u n in de nabijheid van ’s Gravenhage, door den Heer Kok
A n k er sm it een enkele maal bij Apeldoorn en door den Heer W a lr a v en op het eiland Walcheren.
Het op onze afbeelding voorgestelde exemplaar van ’s Gravenhage is mij in 1879 aangeboden door den
Heer A. J. de Bruun aldaar.
Eigenschappen. Evenals de Plantago Psyllium bevatten de zaden een slijmige stof. Een deel daarvan
met 40 deelen water gemengd, maakt dit water zoo slijmerig dat het eiwit gelijkt. De kleur is echter bruiner
dan bij Semen Psyllii, dat vroeger in de geneeskunde werd gebruikt.
P I
m i
m
- r