•h ■
h
kleine kindci-en tc wrijven, waardoor de landen ligtcr cn spoediger
«itkoinen en de uitspraak gemakkelijker wordt.
801. Tjapoe toehur. Zie Semboeng leutiek.
295. Tjaptek. Zie DJurei.
871. Tjarieaiig [Aglaonema simplex Bl.). De gelieele p la n t
wordt tot een bijgeloovig doel gebruikt, zie [353) Hatta beeas. Zoo
de tabak, zic (830) Tambakko, in b lad en hiervan wordt ingepakt,
bekomt liij eenen beteren smaak.
872. — beurriet biirrnm [Aroidea gen.?). De bludcn worden
als amulet gebruikt [pakkeh katja)', indien een man veel aan een
ineisje ol‘ aan cene vrouw denkt en niet meer aan baar denken wil,
ZOO moct hij maar op een blad hiervan zien, gelijk als of het een
Spiegel wäre en hij zal niet meer aan dc vrouw denken!!!
873. — bnrriini [Hamalonema rubrum Hs sk i. «. majus Hsskl.).
De bladen met de sielen worden, nadat dc laatsten gescbild zijn,
fijn gewreven en daarmede zieke of vermoeide voeten ingewreven.
De stam wordt in stukken gesneden en een weinig over bet vuur
gehouden, dan geschild en in water gekookt gelijk als thee en deze
roode thee tot hetzelfde doel aangewend.
874. Tjariengien of Warlengien [Ficusbenjamina\j,,F.piso-
carpaBl. et sp.affin, nonn.). De Banianboom wordt op alle Aloeng-
alocngs en op andere plaatsen, die in zekere eerbied staan, aangeplant,
en dient tot een groot sieraad, tegelijk aangename schaduw
cn koelle verspreidende.
875. Tjarloe [Entada monostachya Dc.). De sappen worden
gedronken en de gorooste p itte n door kraamvrouwen gegeten, om
bdVen buik weder in orde te brengen; de b lad en worden raauw bij
de rijst gegeten.
876. T^strlwoe [Colocasia humilis Bsski.). De geheele p la n t
wordt fijn gesneden, nadat de schil van den stengel is weggeworpen,
afgekookt onder bijvoeging van uijen, drassi en zout en dan door
kraamvrouwen gegeten, waarop zij spoedig herstellen.
877. Tjatjandie [Sesbania cochinchinensisBc,). De bladen
en onrijpe v ru c h te n worden afgekookt en met rijst gegeten.
747. Tjan. Zie Pisang.
878. Tjengkeh [Caryophyllum aromaticum L.). De bloem-
knopjcs worden gedroogd en in plaats van siri gekaauwd bij ongesteldheid
van de maag; men gebruikt ze ook ora vleesch en andere
L
spijzen daarmede te kruiden, of bij andere geneeskundige middelen
gevoegd; fijn gewreven en met water vermengd geven zij een zeer
goed oogwater, bijzonder bij zwaarte en pijn in bet voorboofd.
879. T j e r e in e b of T j e rm e h [ d c c a disticha L.). De onrijpe
v ru c h te n worden met groenten gekookt om aan dezelve eenen aangenamen,
zuren smaak aan te brengen, ook worden zij als tainariiidc
gebruikt of geconfijt; de wortels zullen (?) eene vergiflige kracht uit-
ocfencn, zoodat een steek met eene pen daarvan reeds doodelijk zal zijn.
880. T j e r l a n g [Pterosperma diversifolium Bl.). Het h o u t
is wit, grof en wordt door de witte mieren enz. aangetast; men gebruikt
het voor brandhout en windmolentjes [kolehtjer).
879. T j e rm e h . Zie Tjeremeh.
524. T j e t j a n g k o e d o e a n . Zie Kibara.
881. T je tje re n n e a n a ro y [Dalhergia Blumei Hrt. Bog.). De
ra n k e n worden als touwwerk gebruikt zonder eenige toebereiding.
882. T j e u lie b a d a k b e iie r Slm. Dk.). Deze
v e tp la n t wordt aangekweekt om daarop de cochenille [Coccus
Cacti L.) te teelen ; waartoe zij zieh om bare wollige takken (gewoonlijk
bladen genaamd) beter schikt als die soort, welkc van
Cheribon afkomstig is.
883. b a d a k t j e r i b o n [Opuntia cochinillifera Mll.). Deze
met onbebaardc takken voorziene Cactus-soort Averd oorspronkelijk
tot de cocbenilletcelt gebruikt, is echter minder doelmatig bevonden
als de wollige (882) Tjeulie badak bener. De vruchten bebben
een fraai rood echter smakeloos sap, en worden slechts tot stilling
van den dorst gegeten. Men moct zieh ecbter voor de stekeltjes in acht
nemen, die in groote hoeveelheid in de oogen op de vruchten zitten.
884. — b a d a k t j o e t j o e k [Opuntia polyantha H a a v . , O. mo-
nacantha AVld. et 0. elatior De.). Deze meer of minder stekelig
e N o p a l-p la n t wordt tot heiningen aangewend, en dienen de
s te k e ls tegelijk voor spelden om de hoedjes met demoedercoche-
n ille op nieuwe planten vast te zetten.
885. T j e u r r i e [Garcinia latetiflora Bl., G. dioica Sm.). De
wilde Mangostanen hebben om bare pitten slechts weinig en zoetacbtig
zuur vleesch, dat eetbaar is.
886. T j o e j e r [Bicinus salicinus BssRl.). Deze h ee ste r wordt
gelijk als de wilg in Holland aan den kant van rivieren geplant,
om bet uitspoelen der kanten bij stortregcns tc verboedcn. . De