roode tot goudgele kleur en zeer lijn , cn dient als bloedstelpings-
middel (zie Tijdschriit v. Ned. Ind. IV. 1. biz. ).
727. P a la [Myristica fragrans llocxx.) Dc muskaatnoot en foe-
lie worden als kruiden veelvuldig aangewend. Men slampt ze ook
met konneny om cen scberpe specerij te maken. De onrijpe v ru c h t
en de sch il der rijpe vrucht wordt dikwijls met suiker tot confij-
turen aangewend.
728. P a la g la r [Dipterocarpus spec. omn.). De b arssap p en
worden gelijk als (477) Karet gebruikt, doch moeten bij deze achterstaan.
De stam is hoog en regt; het b o u t is grof, Aveek en
wordt door witle mieren en meer dergelijke gasten spoedig aangetast.
729. P an aw a r beeas [Prosihesia javanica Bl.). De groote
w o rte len Avorden met witte peper te zamen fijn gestampt en het
gezigt van kinderen daarmede gewreven, om ze schoon en wit van
kleur tc maken. De b la d e n worden gewreven en tegen bloedloop
[sakkiet baroeang) ingenomen.
730. Paudan laut lentiek of P . saniak laut [Marquariia
leucantha IISSKL.). De b lad en worden met een op eene kam ge-
bjkend instrument in riemen gesneden [soeakan), dan afgeschrapt
om ze schoon te maken, afgekookt in zoet water, eenen nacht geweckt,
in de zon gedroogd en dan nog eens afgeschrapt. Nu zijn
de stukjes gereed om er matjes [samak of tikker) van te maken;
een man kan in eene maand 20 sinks van deze matjes maken van
1 1 voeten lengte (de lengte van den voet eens inlanders), en de
waarde is voor de fijnere matjes 10 duiten de span breedte en 8
duiten voor de grovere soort. Over de jonge nog niet ontwikkelde
b lad en zie 716*.
731. — ram-peh (Pandanus latifolius Bmts.). De b lad en worden
fijn gesneden en bekomen na korten tijd gelegen en eenigzins week
geworden te zijn, eene sterke welriekende lucht; zij worden tegelijk
met andere welriekende bloemen tusscben de kleederen gelegd enz.
Ook worden welriekende bloemen (464) Kananga ivanyie en andere
op riempjes daarvan gestoken en zoo op de bazars verkocht.
732. — saniak of P . tikker [Pandanus samak Hsski.). Hot
gebruik der b lad en van dezen niet aan het zeestrand groeijenden
Pandan is gelijk aan die van (730) Pandan laut leutiek.
730. — samak laut. Zie Pandan laut leutiek.
351. — serengseng. Zie Harassas leutiek.
732. P a n d a n t i k k e r . Zie Pandan samak.
733. P a n d j a l k i d a n g of T r o e s g o e n o e n g [Elaeocarpeae.)
Het h o u t is sterk, rood, fijn en wordt door de witte mieren enz.
niet aangetast; men gebruikt het voor bouw- en meubelhout, en
ook bij het zout malten om het te branden en met zout water te
overgieten.
734. P a i i g l a r of T a n g l a r [Aglaia et Dysoxylon). De ta k k e n
worden geplant om levende heiningen, om drooge rijstvelden aan te
leggen.
735. P a n g l a a i of P a n g l e h [Zingiber gramineum Bl.). De
groote, knollige w o rte len (beter onderaardsche stam) worden gestampt
en daarmede het geheele ligchaam ingewreven, om zieh voor
ziekten te beschermen [seetan takoet)-, ook wordt deze p la n t aangekweekt,
waar plantsoenen niet slagen willen wegens de vele dui-
vels, zijnde deze voor die plant bevreesd en loopen weg!!!
736. P a p a r e h a n [BlepharochloaciliataBtlliL.). De wilde rijst
wordt graag door buffels enz. gegeten.
316. P a p a y a . Zie Gedang.
737. P a r a h o e l o e [Amomum aculeatum Rxb. et A. gracile Bl.).
De s tam wordt in stukken van twee duim lengte gesneden en afge-
sohaaft; bet binnenste wordt bij oogziekte of hoofdpijn op de oogen
gelegd; de stam Avordt ook geschild en gestampt en het gewonnene
water op tondelwol [boeloe kawoeny, zie [15) Aren) gedaan; deze
dan gedroogd en dit 3—4 malen herhaald, waardoor de tondel zeer
ligt vuurvattend wordt [djatti tadjem seperti obat snaphaan) en zieh
over bet jaar goed houdt. De vleezige p i t te n zijn lekker omte eten.
700. P a r a s s i . Zie Marassi.
721. P a r e h . Zie Paddie.
683. P a r r i e h . Zie Manga.
738. P a s s a n g [Quercus spec. plur.). De javasche e ik e n bebben
een sterk, daarbij echter zeer grof hout, en worden ook door de
witte mieren aangetast; men gebruikt bet voor bouwhout.
574. — b a to e . Zie Kilielien bunjier.
686. P a t a t . Zie Lipoeng.
739. P a t c h i n g [Costus sp. omn.). Deze p lan ten worden als
een bijgeloovig middel gepoot, vóór het planten van rijst, om die
beter te doen slagen. De sappen worden door het draaijen van
den stam uitgeperst en tegen hoofdpijn als waschwater gebruikt.
7*
!