r
j ■
wordt luet wat water lijn gewreven en daarmede het ligchaam bij
de bitte der koortsen ingewreven.
206. Djoekoet seetan. Zie Daauwn paijte patjie..
289. — teklani (Pogonostemon sp.). De tak k en en bladen
worden met Pandan, Tjulang en andere welriekende bloemen vermengd
en lussclien het liunengoed of in de baren gedaan, om dezelve
Avelriekend te maken.
290. — tjaraiig [Polygonum sp. div.). De geheele p lant
wordt aan stccncn in de rivieren gewreven en met bet water ver-
mengd, als men visch vangen wil; werdende deze daardoor bedwelmd
en körnen op de oppervlakte.
291. — toemboe eiissle. Zie Katoempang lemah.
292. — trldl [Mollugo stricta L. ß . latifolia Twz.). Buffels en
paarden zijn vrienden van dit kleine onkruid.
293. — vvargiet [Ruellia bicolor Bl.). De bladen worden tegelijk
met Ä’onweM^-wortelcn gewreven en dit bij bitte des hoofds of
van bet geheele ligcbaain, bijzonder bij kleine kinderen, op de beete
deelen gelegd; bij volwassenen smeert men het geheele ligchaam
daarmede in,
294. DJuiitier Iciitiek Bl.). De jonge bladen
worden of in stoom of in water gekookt, en als toespijze bij
de rijst genuttigd.
295. DJiirei [Nerium odorum AiT.). De Laur ie rroos wordt
om bare fraaije cn welrickcnde bloein dikwijls naast de woonplaatsen
geteeld.
226. Doeat. Zie Djamblang.
296. Doedoerenan [Elaeagnus sp. div.}. De vrucbten worden
raauw gegeten en zijn zoetachtig,
297. Doekoe [Lansium domesticum .JcK. «. Duleu Hsski.).
De v ru c h te n hebben de gedaante van gele pruirncn; de schil
bevat een wit, kleverig sap en wordt aangewend als die van (171)
Biedjietan. Het vleescb der groene pitten is zeer aangenaam zoet
en geheel niet zwaar te verteren.
298. Doenipiet ol Kinian (...................... ?). Het hout is bijzonder
sterk, ZOO lang het in bet W'ater gebruikt wordt, en wordt
daarom ook tot kano’s bearbeid; op het land echter wordt het
spoedig van de witte mieren enz. aangetast. De niet behonw'ene
stam laat zicb zeer goed voor masten gebruiken, aangczien het hout
zeer taai is, dus niet spoedig breekt, zeer buigzaam en daarbij zeer
regten lang is. De zijdelingsche uitgroeisels van den stam
[tampienq Sund.) worden voor padatli-wielen (kipping) aangewend.
De scbil des stams kan tot beschot der huizen en paddi-magazijneu
(loemboeng) dienen, waar men dit niet door viechtwerk van bamboe
wil of kan doen.
299. Doeren of Kadoe (Durio zibeihinus L.). Het hout
dient voor bouwhout, is echter reeds na drie jaren van den boeboek
opgevreten. De schi l der vruchten fijn gewreven en daarmede
de buik ingewreven, geeft zelfs, na eene obstructie (verstopping) van
6 of 7 dagen , eene gemakkelijke outlasting; wordt deze schil verbrand
tot kolen, zoo worden deze tot het bereiden van tondel (ka-
woel) gebezigd. Het zeer weeke, wilte en sterk riekende vleesch
om de pi t ten wordt gegeten en voor eene der lekkerste vruchten
gehouden, indien men slechts de lucht kan verdragen; vele personen
echter gevoelen dikwijls een bevig oprispen na het eten daarvan,
hetgeen de vrucht minder bemind maakt. Zij zal ook een Aphrodi-
siacum zijn.
300. Dollok (Trichosperma javanicum Bl.). Dc hast wordt
zonder verdere bereiding, gedraaid, als een grof touw gebruikt.
301. Drowak of Harenoh (GrewiaoppositifoliaBmij.). Het
h o u t is taai en wordt daarom tot Stelen van werktuigen gebruikt;
bet wordt ook fijn gespleten en tot invatting (sokkosokko) van
fijn vlechtAverk, als manden (kapek, krandjangs) enz. aangewend.
E.
302. Emmes (Luffa acuiangula Ser.). De vruchten worden
gescbild, dan in stukken gesneden, met zout in water afgekookt en
tot groente (sqfor manies) toebereid.
303. Erang of Uandiwoeng ( Oncospermafilamentosum Bl.?).
De jonge nog onontAvikkelde bladen (poetjoek of atie) worden
raauw of ligt afgekookt bij de rijst gegeten; de oude bladen worden
wel eens tot het dekken van huizen gebezigd.
3. Eiirie. Zie Älangalang.
304. — gedeh. Zie Glaga.