162. Bltoe liendjar. Zie Batoe liendjar.
179. Bllembleng benssle (Averrhoa Bilimbi L.). De z a u r-
a c h tig e v ru c h te n dienen tot confituren en ook met groente gekookt
om dezelve zuur te maken.
180. — uianles of Tjalientjieng [Averrhoa CarambolaL). De
zeer saprijke en vcrkoelende v ru c h te n worden raauw gegeten en
met regt voor eene lekkernij gehouden.
181. Bloentas of Loentas [Pluchea indica Less.). De b la den
hebben eene aangename, aromatische geur en worden als thee
gebruikt, hoofdzakelijk om te zweeten.
182. B o a malakka [Emblica officinalis Grtn.). De s c h il
wordt fijn gesneden en gekookt; het water wordt daarvan zwart
(donkerblaauw), en men doet er nu de te verwen kleedjes enz. in;
de v ru c h te n worden gegeten, zijn echter niet lekker en zuur.
183. — nonna [Anona reticulata L.) De v ru c h t beeft een
zeer aangenaam wit vleescb, dat gelijk als boter op de tong smelt.
184. — sa a aw (Ä«/>o#a^cÄro5 Mill. West-Indischemispel). Het
vl-eescb dier kleine vrucht is zeer aangenaam; de boom is van
Suriname ingevoerd en wordt bier en daar in tninen aangckweekt.
185. B o b o ssa ran [Morus indica L.) De b la d e n dienen als
voedsel voör zydewormen; zij worden echter ook afgekookt en als
groente gegeten.
182—184. Boea^ Zie Boa.
186. Boeboeai [Plectocomia elongata Bl.). De ra auwe sappen
van dezen reus der rottingsoorten worden bij bitte des ligcbaams
gedronken, dc beete plaatsen ook daarmede ingewreven; in eenen
bamboeskoker een weinig g e k o o k t, dient deze sap ecbter ook tot
genezing van wonden of verzerigde deelen.
187. Boedjangkoet [Mentha javanica Bl.). De jo n g e b la den
en ta k k e n dienen tot eene zweetuitdrijvende thee; de bladen
met zout en drassi gestampt, zijn lekker om bij de rijst te eten.
188. Böeloeng [Solanum Blumei Nees). De b lad en worden
raauw of in stoom gekookt als die van Letintja gegeten; de v ru c h te
n , welke eenigzins zoet zijn, worden ook gegeten en voor lekker
gehouden.
189. Boengboelang of Boniboelang [Premnus sp. div.). Het
h o u t is zeer sterk, fijn, iraai van aderen en heeft eene gele kleur;
het is echter niet groot en wordt daarom slechts voor huisraad gebruikt.
190. Boengboengtelliftng [Cassia marginataB^R.). Het zaäd
gestampt, met bijvoeging van eenig water, op den buik ingewreven,
helpt bij obstructien [sahhiet medjen) tot spöedige outlasting. (Het
zaad met het witte omhubel zal hier wel bedoeld worden.)
191. B o e n g b o e r o e t o e ( ar»cÄwoii/e«HssEL.). De ra auw e
v ru c h te n worden gegeten; zij zijn eenigzins zoet, hebben echter
daarbij eenen krassenden smaak.
192. Boengoer [Adambea glabra Bm.). Het (eigCntlijke) h o u t
biervan [atie Mal. galeuh Sund.) (niet de splinl) is bijzonder sterk
en wordt tot bet maken van kano’s — praauwen of scheepjes uit
eenen e n k e l e n boomstam gebouwen tot tafels en andere meube-
len, als ook voor bouwhout aangewend, het heeft fraaije aderen en
wordt niet van de witte mieren aangetast.
193. Boontieries of Djoekoet k aw a se a {Kalanchoe loci-
niata DC, et Bryophyllum calycinum SiSB.). De b la d e n , welke
de eigenaardigheid hebben, dat zij op de aarde gevallen uit de oxse-
len der kerven jonge planten voortbrengen, (waardoor deze planten
den tweeden naam hebben verkregen), worden voor een bijzonder
goed geneesmiddel gehouden, ter verkoeling van verbitte deelen des
ligcbaams, als ook bij wonden of zweren; men wrijlt dezelve fijn en
legt ze op de lijdende deelen. Bij hoofdpijn* zál-dit middel bijzonder
goede werking doen.
194. Boerahol [Uvaria Burahol Bl.). De raauwe, eenigzins
zoete v ru c h te n worden gegeten.
195. B o e ro e t, Mandelika of Pussaar [Artocarpus rigidaBu).
De kleverige sappen [ketah) worden met was [malan tuwul) vermengd
en tot het verwen der kleedjes [kain batik) gebruikt; het
h o u t wordt gebruikt gelijk dat van Nangka; de splint is wit, het
eigentlijke b o u t [galeuh) is rood; witte mieren tasten het niet aan;
de v ru c h te n zijn zuurachtig zoet en aangenaam um to eten.
196. B ok ra y . Zie Tokbray.
197. B o llan g of Salenipat (Colocasia vera Rmph. ß intermedia
HssKl.). De kleine kogelvormige k n o lle n worden gekookt en veelvuldig
door den inlander gegeten.
198. Boinberettian [Rubus rosaefoUus Su. et R. fraxdni-
fo liu s PoiR.). De b lad en worden fijn geSVreven en met eenig
water gedronken tegen buikloop, waarbij eene witte, slymacb-
tige outlasting plaats beeft [sakkiet boeang aijer roepanja nana).