h o u t heel’t hettelfde gebruik als dat van de jo n g e ,
o n o n tw ik k e ld e b lad en [hoemoet) worden algekookt cn bij de
rijst gegeten; de scheden staan gelijk aan die van (795) Ä*rrai.
328, 329. Sughang. Zic Hemberang.
820. Suren. Zie Soeren.
T.
704. T a a i boeroeng. Zie Mengando.
825. — hayam [Tagetes patula L. et T. erecta L.). Deze cei\-
jarige plant Avordt om hare Iraaije bloemen geteeld, haren naam
(kippenstront) heei't zij misschien aan hare onaangename lucht te
danken.
693. Takokkak. Zie Magai.
826. Tali andjieng [Acalypha densiflora Bl.). Deze lage
h e e ste r wordt om de fraaije roode staartjes, waarmede hij als het
ware overdekt is, veelvuldig geteeld.
58. Tail kandeh. Zie Aroy kibarera.
827. — kandjoe [Bauhinia tomentosa L.). Het b o u t is
sterk, vast, wit cn fijn, wordt voor handgrepen en scheden van
wapenen gebezigd, indien men stukken bekomen kan die lang genoeg
zijn; voor handgrepen beeft het nog die goede hoedanigheid,
dat dezelve zeer vast aan de wapens blijven zitlen.
828. Taliengkoep [Claoxylon indicus E n d i. ). Indien men
het h o u t brandt, zoo ontstaat er een rook, die bet ademhalen
zeer moeijelijk maakt; de b lad en worden in stoom gekookt en zijn
lekker om te eten.
829. Ta lla s of Tallus (í7oAocasía «jer«RMPH., cum var. perm uit.).
De k n o lle n worden geschild en in asch gebraden; men kan ze ook
in stoom of water koken; zij zijn lekker en daarbij wat^ddcverig
[boelen) in den mond. Bladen en sten g el worden in stoom gekookt
en bij de rijst gegeten. De jo n g e b lad en worden fijn gesneden,
met Hariany gekookt en met zout bij de rijst gegeten.
829. Tallus. Zie Tallas.
830. Tamhakkoh [Nicotiana sp. div.). De oude bladen
worden afgesneden, de middelrib weggeworpen, dan zamengevouwen
en fijn gesneden; nu laat men dezen tabak 3 dagen droogen, zet
hem ’s morgens in den dauw, na 6 dagen wordt hij op hoopen gedaan
cn niet bladen van ( 686) Lipoeng of (871) Tjarieany, in
pakjes afgezonderd, zamengebonden en bewaard. Na 10 dagen kan
bij reeds gebruikt worden; door lang liggen wordt hij echter lieter
[djatti tambany). Zie (871) Tjarieang.
455. T a n d j o u g . Zie Kambang tandjoeny.
831. T a u g k a l l a k [Tetranthera BoxburyhiiHi.RS var. racemo-
so-umbellata). Het h o u t staat gelijk aan dat van (390) Hoeroe.
Het vleesch der v ru c b te n wordt gegeten, en de p itte n zelfs uitgeperst
geven cene olie, die spoedig hard en tot kaarsen geliruikt
wordt.
832. Tauggohli(C'«sszVifV5#MAaL.). Eene p it der lange v ru ch t
gemalen en met suiker cn water ingenomen, helpt tot spoedige ontlasting
bij verstoppingen.
833. T a i i g k i l of T a u k l l [Gnetum Gnemon L.). Dc b a s t is
sterk en wordt voor touwwerk, zoowel grof [tambany moendieng enz.)
als fijn (vischnetten enz.) gebezigd; liet h o u t is niet sterk en wordt
bijzonder tot zoutbranden aangewend. De jo n g e b lad en worden
afgekookt gegeten, de v ru c h te n insgelijks; men stampt ze ook,
droogt en braadt ze in klapperolie, hetwelk eene lekkere kost
[imbieny) is.
834. TaugkoeloengofTaugoeloeug [Amyrrhis dentataVilR.).
Iiet h o u t is sterk, rood en fijn; men gebruikt het gewoonlijk voor
katoenmolens.
401. T a n g k o e r a k . Zie Ima sierum.
835. T a n g k o l l o h , T a n k o l l o of T a n g k e l l e [Kleinhoffia Hos-
pita L.). Het h o u t is sterk, fraai cn wit met zwarte vlekken.
Men gebruikt bet tot scheden van wapenen, en een stuk voor eene
krisschede heeft eene waarde van 30 spaanscbe matten]
734. T a n g l a r . Zie Panglar.
834. T a n g o e lo e n g . Zie Tanykoelocny.
836. T a n g t a n g a n g i e n [Deerinyia indica S fRG., D. celosioides
R. Bk.). De jonge ta k je s worden in stoom gekookt en bij de rijst
gegeten.
455. T a n j o n g . Zie Kembany tandjoe-ng.
833. T a n k i l . Zie Tangkil.
■837. Tanli.o^iKa\í[SolanumpseudosaponaceumBu). Dc v ru cb ten
staan gelijk aan die van (693) Takokkak.
835. T a n k e l l c . Zie Tanykelle.