\
De v ru p h ten zijn zoet, daaabij eenigzins zuur en lekker om te
eten.
189. Bomboelang. Zie Boenghoelang.
199. Bondot ot Lenntja koniier [Lycopersicum esculentum
Mil.). De jonge sp itsen en b lad en worden in stoom gekookt en
bij de rijst gegeten, boewel zij niet zoo lekker zijn als die van Leun-
t ja , zij bebben meer van den smaak der bladen van Hoei danydur.
De rype v ru c b te n worden raauw gegeten, zij zijn wat zoetacbtig.
[Pomme damour, Lietde-appel. De Europeanen gebruiken de vrucbten
dikwijls tot kerry.)
200. Bonteng of Ketimon [Cucumis sativus L.) Het gebruik
biervan is te algemeen bekend, om nader aangeduid te worden;
men beeft er meerdere varieteiten van, welke zieh onder twee boofd-
soorten laten rangscbikken. Bonteng tjatang, de dikke komkom-
mer, welke in drie afdeelingen is te splitsen: 1 ). B. tj.pandjany^
de lange, 2). B. tj. setang, middelsoort, en 3). B. tj. pendeh, de
korte komkommer. De dunne komkommers Bonteng timon zyn
verdeeld in B, tj. halang, B. tj. bener et B. tj. lumboet.
161. Boroboi. Zie Baroboi.
42. Bungburrnman. Zie Aroy hariang burrum.
201. B an jien g bener [Ficus fistulosa Rwdt.). De jo n g e
spitsen worden raauw bij de rijst gegeten, de zoete v ru c b te n
worden ook raauw gegeten.
202. — t ja a l [Ficus lepicarpa Bl.). Indien bij graved
eenige der steentjes niet kunnen worden uitgedreven en veel pijn veroorzaken
, zoo moet men met een versch afgesneden stukje van
eenen tak biervan dit steentje zoeken te raken, zoodat de sappen
des taks daarmede in aanraking komen, waardoor dit steentje opge-
lost en ligt uitgeworpen wordt.
761. Banjieng. Zie Proet,
O.
146. Daauwn fransman. Zie Ayapana.
203. gatei oi Poeloes [Vrtica ovalifolia Bl. Stimulans et
confinis). De ta k k e n worden geklopt en op zulke plaatsen in de
nvier gelegd, waar men viscb vangen wil; het water wordt er wit
van en de vissehen stervert. De bladen veroorzaken bij het aaura-
ken der huid een prikkelend beet gevoel, waarbij zieh dikke buiten
vertoonen.
29. Daauwn koentoet. Zie Aroy daauwn hoentoet.
204. — koekoeran [S c u te lla r ia in d ic a L.). De sp itse n der
ta k k e n en b la d e n worden fijn gewreven en bij hoest op den hal»
ingesmeerd.
205. mangk ok ot M am an gkok an [PanaxcochleatumRG.).
De fraaije, groene, glinsterende en lederachtige b la d e n , welke de
gedaante van een laag theekopje hebben, worden veelvuldig gebruikt
om er mede uit rivieren te drinken; de schoone h e e s te r wordt
dikwijls om de huizen aangeplant.
146. — prasman. Zie Ayapana.
206. — p a tjie p a tjie of Djoekoe t se e tan [Leueas linifolia
Sprg.). De w o rte len worden tot roodverwen der nagels aangewend.
De jo n g e ta k k e n en b lad en worden fijn gewreven of slechts in
de banden gedrukt en de sap p en op oude wonden gedroppeld, bijzonder
indicn er reeds wormen in zijn versehenen, die spoedig na
bet gebruik biervan verdwijnen; voegt men er eenig water bij, zoo
wordt dit in de oogen gedroppeld tegen koortsen.
207. Dadap of Dedap [Erythrina sp. div.). Deze boomen
worden voor schaduw in de nieuwe plantsoenen, bootdzakelijk kollfij-
plantsoenen, geplant, daar ze van zeer spoedigen en sterken groei
zijn, en eene ligle schaduw geven. Ook worden ze wel eens tot
heiningen aangewend, kunnende dezelve het snoeijen goed verdragen;
zoo plant men ze ook waar een stut voor slingerplanten, als
S ir i, Peper of diergebjke noodig is [toengkat tanaman S iri,
Pedas enz.). Het h o u t is week, scheurt ligt, wordt echter tot
planken gezaagd en tot beschot van huizen gebruikt.
208. — blendoeng of D. blem [Erythrina lithosperma Bl.).
De b lad en worden raauw bij de rijst gegeten; ook de zw a rte pit-
te n der v ru c h te n , hoewel deze niet bijzonder lekker ziju.
209. — mienjak [Erythrina secundiflora Brt. «. inermis
HssKl.). De sappen worden bij oogziekte, wanneer de oogen rood
en met slijm opgevuld zijn, als oogwaschwater gebruikt.
210. tjo e tjo ek [Erythrina secundiflora Brx, ß aculeata
Hsskl.). De sappen staan gelijk aan die van de voorgaande.
211. — wangie [Erythrina spathacea DC.). De sterk riekende