burrum of bras meerha), cene witte {bieas boddas of bras poetie)
cn cene zwarte {bieas hiedung of bras iiam). De zwarte rijst is
een weinig wrang. Men onderscheidt verder de onharige rijst {Paddie
goentiel), de zeer harige {Paddie hoeloe) en de losse {Paddie
tjereh), wier korrels zeer spoedig uitvallen. Het gevvone gebruik
van de rijst is te bekend, om nader opgegeven te worden; de
roode zal ecbter ligt buikpijn ja buikloop veroorzaken, indien men
niet daaraan gewend is. Dezelve wordt ook fijn gestampt, Pang-
lay, Ketan hiedung, Tjihoer, mjen en Konneng ex bijgevoegd, en
dit ingenomen tegen de koorts. Men heeft nog eene onderschciding
in natte en drooge rijst; de eerste wordt op natte velden, de andere
op drooge geplant. Ora natte rijst te planten of sawa’s
aan te leggen, maakt men eerst een zaad veld {petakkan hiebiet),
waarop men omtrent 4-5 sanyyah rijst in lijnen aanplant, die drie
vingers breed van elkander afstaan; na zeven dagen scliieten de
blaadjes uit en men laat het water op het veld staan, tot dat 50
dagen voorbij zijn, in welken tijd men de velden gereed maakt, waarop
de rijst zal worden geplant; de zaadplanten worden dan uitgetrokken
en de punten der bladen atgekapt, zoodat slechts de lengte van
3-4 duimen overblijtt; wordt dit afsnijden der bladen nagelaten, zoo
wordt de jonge plant niet stevig; deze worden nu met de band op
eenen voet afstand van elkander in den natten grond geplant. Na
vijf maanden komt de bloesem uit cn na nog 40 dagen is het zaad
rijp; waarop aar voor aar afgesneden, in bundels zamengebondcn enin
de zon gedroogd zijnde, in de rijstscburen (loemboeng’s) bewaardwordt.
De drooge rijs t wordt of op regelmatig geploegde velden of in
pas gekapte bosschen zonder bewerking van den grond gezaaid; het
eerste noemt men Tipar’s, het andere Gaga’s of Hoema’s. Om Ti-
par’s te planten wordt de grond geploegd, van de vuiligheid en wortelen
enz. bevrijd en daarbij effen gemaakt. De rijstbossen worden dan
gemalen of gestampt, of ook maar met de voeten getrapt, zoodat de
baren van de bolsters afgaan; dan worden, als de regens zieh reeds
vertoond bebben, met een hout van duims dikte, gaten van 1—1 §
duim dicpte gemaakt en in elk 5—10 rijstkorreltjes geworpen. Na 7
dagen zijn deze reeds gekiemd, dan wordt het onkruid met eene
parang afgesneden en weggeworpen en nu bet veld aan zieh zelve
overgelaten. Na 5§— 6 maanden komt de bloesem uit en na 40 dagen
is de rijst rijp . De Gaga’s of Iloema’s worden met nog minder
moeite bewerkt, een stuk grond (zoo mogelijk met oude bosschen be-
zct, aangczien deze den meesten humus of vette plantenaarde hebben),
wordt door het omkappen der boomen en heesters gezuiverd; na
eenigen tijd, als het hout wat droog is geworden, wordt bet verbrand
en men ziet het gaarne, indien onmiddelijk na het afbranden
een ligte regen valt, om de ascb met de aarde te verbinden en te
beletten, dat dezelve niet door de winden wordt weggedreven. Beginnen
de regens in te vallen, zoo wordt bet plantsoen bewerkt als bij
de Tipar’s, doch zaait men dikwijls tegelijk met de rijstkorreltjes
ook eenige kapas- of katoenpitten (zie (470**) Kapas lumboet), om
na den rijstoogst tevens katoen te kunnen oogsten. Drooge rijstvelden
kunnen niet alle jaren bebouwd worden en zij moelen dus jaarlijks
door nieuwe vervangen worden. Van 4 sanggah zaadrijst ontvangt
men op eene goede sawah eenen oogst van 4 tjaain; op eene tipar
slechts 3 tjaain, en op eene gaga nog minder, zijnde de oogst hiervan
nog wisselvalliger dan die eener tipar.
722. P a k k ie s , Pakoe h a adje of Pakoe hadáK {Cycas cir-
cinalis L.). De jo n g e b lad en worden een weinig over vuur geroost
en na koud geworden te zijn, geschild en daaruit eene lekkere
groente {sajor manies ennak) gemaakt; de rijpe v ru c h te n worden
geschild, afgekookt, dan twee dagen in water geweckt, tot meel
gestampt en met rijst vermengd gegeten.
722. Pakoe badak. Zie de voorgaande.
723. — djoekka (Filix?). De jo n g e bladen worden in stoom
gekookt en bij de rijst gegeten. Zij zijn dan tot eene taai geJati-
neuse massa (leueur leueur) geworden en worden voor lekker gehouden.
722. — h a adjie . Zie Pakkies.
724. — hoerang (Blechnum orientale L.). De op boomstammen
kruipende stam wordt gelijk als rottang (Hooeh) voor touwwerk
gebruikt.
725. — k a p a l (Nephrodium lanuginosum HSSKI.). De korte,
kogelvormige s tam wordt gestampt en dit poeder tegen de schürft
aangewend; de wol, welke aan den grond der bladstelen zit, dient
ook voor bloedstelping.
521. — k a tak k a . Zie Kibeliengbieny.
726. — k i d a n g of P . tihang bnrrnm (AlsophilaluridaEmi.).
De wol, welke de spits des stams omgecft, is van eene rosachtig