763. P u tir [Parkia intermedia Hsskl.). De v ru c h te n zijn
iets betcr en bebben minder sterke lucbt dan die van (762) Puntai,
zij staan in het midden tusscben deze en (742) Putoi.
742. P n to l. Zie Peteli.
R.
599. R a d j o e n . Zie Kiradjoen.
764. R a k n a s s i [Pergularia accedens Bl.). De bloemen
rieken aangenaam en worden tusscben de kleederen gelegd.
472. R a m a l . Zie Kapieriet.
765. R a in b o e t a n of T o e n to e n [Nephelium lappaceum L. cum
varr.). Het h o u t is grof, zwaar en rood, echter niet sterk, en
wordt door witte mieren enz. aangetast; echter gebruikt men hetzelve
wel eens voor bomvliout. Het vleesch der p itte n is saprijk en
Jieelt eenen zeer aangenamen smaak; men houdt de R. atjeh voor
de beste soort; R. toentoen is de wilde vrucht; R. hoeloe is meer
zuur en wordt gestoofd; i?, ramanten is de gele vrucht, waarvan
men cene groote en kleine soort heeft. Zoo ver hebben de vruchten
lange baren; minder lange heeft de R.yoentiel en slechts met wrat-
ten (weekdoorns) voorzien, zijn de soorten van (752) Poelassan,
waarvan men ook gele cn roode heeft. Uit de p itte n wordt gelijk
als van deze olie geslagen.
472. R a m e h . Zie Kapieriet.
766. R a m o k d a g i e n [Leiocarpus arboreus Bl.). De sch il
benevens de blad en en jo n g e ta k je s worden gestampt, water er
bijgevoegd en daarmede het geheele ligchaam gewasschen en ingewreven
bij ziekte en slapheid der leden in de gewrichten.
319. — g e l l a n g . Zie Gellang.
767. — g i e l i e n g of B . g o e n d ie [Sciadiphyllum sp. div.). De
sappen des stams worden aan kinderen te drinken gegeven, die van
wormen geplaagd worden, waarop de wormen sterven en uitgeworpen
worden.
768. — g o e j a (....................?). De b lad en worden bij de rijst
gegeten.
767. — g o e n d ie . Zie Ramok gielieng.
769. R am p o e k a s s a n g [Anthesteria arguensWlR.). Dit gras
is een goed voedsel voor paarden, buffels, enz.
213. B a n d o e a l a s of R . l e n w u iig . Zie Dangdur.
475. — k a p o k . Zie Kapok.
213. — l e u w u n g . Zie Dangdur.
770. B a n e h [Lycopodium sp. div.). De geheele p la n t wordt
gestampt en op wonden gelegd.
771. R a n j i e [Dialium Indumh.) Het h o u t is sterk en wordt
voor molens aangewend; de bladen worden gestampt en eenige dagen
in water geweckt en daarna in roestig ijzer gedaan, dat men weder
schoon wil maken. De v ru c h te n zijn lekker om te eten.
672. B a r a k of L a r a k [Sapindus Rarak L.). Het h o u t is
fraai en wordt voor scheden van wapens gebruikt; de v ru ch ten
dienen gelijk als zeep tot wasscben van linnen en ook der boofdha-
ren, waarbij het ongedierte sterit; van het eten derzelven wordt men
bedwelmd, echter zullen zij niet doodelijk ziek maken.
772. B a r a w e h a [Mucuna pruriens DC,). De b lad en worden
gebruikt om er de handgrepen van wapens mede te wrijven, waardoor
zij zwart worden; de fijne stekeltjes der v ru c h te n brengen op
het vel eene vreeselijke jeukte voort, en zullen, in spijs ingegeven,
als vergif werken.
350. B a s s . Zie Harrass.
773. R a s m a l a of B o sm a l a [Liquidambar Altingiana Bl.).
Het h o u t (splint) is wit en wordt weggeworpen; het h a r t (hout)
is rood en sterk, scheurt echter zeer ligt. Men wendt dit tot bouwhout
aan.
774. B a y a n a [Lactuca L. et Sonchus L.). De jo n g e tak je s
worden fijn gewreven en met een weinig water op zweren enz, gedaan,
356. R e m a n g . Zie Hermang.
775. — p o e to e n [Cratoxylon?). Het h o u t wordt tot kolenbranden
gebruikt; de b lad en worden gekneusd of gekaauwd en op
hrandwonden ter verkoeling en genezing gelegd.
776. B e n d o e of R n n d o e [Cyrtandra sp,, Ruellia etc ). De
b lad en en jo n g e sp itsen worden raauw bij de rijst gegeten.
777. — h a d a k oi B a n d o e b a d a k [Cyrtandra glabra iCK.).
Men plant dezelve op plaatsen of aan de waterleidingen waar de rijst-
planten niet goed slagen willen; de b lad en en jo n g e sp itsen
worden met Plassarie vermengd, fijn gewreven en gedeeltelijk ingenomen,
gedeeltelijk bet ligchaam daarmede ingewreven ter plaatsc
waar betzelve stijf of opgezwollen is.