(hoeloe), zoo noemt men zc N. hoegang. De p itte n AVordcn afgekookt
en dan geroost; zij zijn zeer lekker.
713. IV a n g k a h o l l a n d a (Anona muricata L.). De z u u rsa p
is eene der lekkerste, daarbij echter zeer verkoelende Westindische
v ru c h te n cn wordt nu reeds vrij algemeen in de Oost-Indiën aangekweekt.
711. IVangpong. Zie Nampong.
714. IVangsi (alle soorten) (Boehmeria sp. div.). De sappen
des stams worden gedronken bij moeijelijkbeid in het waterlozen;
men gebruikt ze ook voor oogwaschwater bij ontsteking der oogen ;
lioofdzakelijk Avorden zij echter bij de natuurbjke en andere pokken
gedronken, gevende dezelve eene aangename verkoeling en meest
altijd beterschap. Na dit water 3 dagen lang gedronken te hebben,
wrijft men bladen van (568) Kilampanie, vermengt dit met die
van (105) Plassarie en aluin en dit weder met de sappen van
Nangsi, en besprengt of bestrijkt bet ligchaam daarmede met bc-
hnlp van eene veder.
715. IVannas (Ananassa sativa Ln di.). De b la d e n Avorden
afgeschrapt tot dat de aderen zigtbaar worden, deze worden dan
uitgetrokken en 3 of 4 te zamen met was gewreven en dienen voor
aaaigaren. De onrijpe v ru c h te n worden geraspt en het water,
daarvan afloopende, des nachts in den daauw gesteld en ’s morgens
nucbteren gedronken bij ongemak in bet waterlozen, venusziekte,
enz. De rijpe v ru c h te n worden gegeten en tot confijturen in
suiker gekookt.
716. — s a b r a n g (Agave Rumphii Hs sk i. et sp. aff.). De b laden
worden afgesclirapt tot de vezels uitkomen; deze worden voor
naaigaren gebruikt, doch zijn grover dan de vorigen *),
685. Xlpa. Zie Lipa.
716*. NJamploeng (Colophyllum InophyllumB.). De boom beet
(531) Kihoenaya-, de bloemen Kapoer rantjang en de vruchten
Njamploeng. De sappen worden voor fakkeltjes gebruikt, daardoor dat
men ze om bamboesstokjes rolt; het b o u t is bijzonder sterk en fraai.
De v ru c h te n worden gedroogd, fijn gestoten, in stoom gekookt en
in eene zak gedaan, daarna geperst, waarop er eene donkere olie
*) De gonden médaillé werd onlangs door de Nederlandsche Maatsehappij ter bcvor-
Mcring vanNijverheid te Groningen> voor hennep van deze plant bereid, tocgekcnd aan
den norlulanus J.E.Teysmann van den Plantentuin te Buitenzorg.
uitloopt; men gcbtnikt deze olie om er kleine schürft mede te bestrijken,
die dan spoedig verdwijnt; gedronken, maakt dezelve eerst
duizelig en de dood volgt er op, indien men niet dadelijk lemmetjes
eet; is men aan zeestrand en heeft men geene lemmetjes, zoo moet
men de jonge, onontwikkelde bladen van Pandati of van Nipa eten,
waardoor de duizeligbeid verdwijnt.
531. N ija n ip lo c n g s a b r a n g . Zie Kihoenaga,
247. N ija to e c h . Zie Djengkoi.
O.
717. O a r , O . n a g a of O . t a m b a n g (Flagellaria indicah.).
Heeft men rijst geplant en wil dezelve door te hevige winden niet
goed slagen, zoo worden eenige touwen van deze slingerplant over de
rijstvelden gespannen, hetwelk den wind zal afhouden.
717. — n a g a . Zie Oar.
691. — n a g a . Zìe Loemboei.
717. — t a m b a n g . Zie Oar.
504. O e b ie . Zie Kentang.
359-369. O e b ie . Zie Hoei.
718. (ConvolvulusBatatasB.). De knollige wortelen
worden raauw of afgekookt, ook in asch gebraden, gegeten, en hebben
eenen aangenamen, zoetacbtigen, meligen smaak. De bladen
worden met bijzondere graagte door buffels, geiten, kantjiels, hazen,
apen enz. gegeten.
6 4 5 . — d j a w a . Zie Koemilie djawa.
565. O e r is o e r i s s a n . Zie Kilakki.
719. O e s o e n g b o e g a n g . Zie Sokka konneng.
562. —" b o e g a n g . Zie Kikortes woengoe.
16—126. O jo t . Zie Aroy.
720. O n j a m (Antidesma paniculatum RxB.). De v ru c h te n
worden raauw gegeten, zij zijn zoet en daarbij eenigzins zuur.
P .
721. P a d d i e of P a r e h (Oryza sativaB.). De r ijs tp la n t, tot
asch gebrand, geeft eene zeer goede zeep tot wasschen van linnen
enz. De rijpe v ru c h te n , van bare bolsters bevrijd, hceten Bras
of Bieas, en men onderscheidt bras paddie en bras ketan (zie506).
Men onderscheidt verder van deze beide soorten eene roode (bieas