G96 cn 697. Rlaiigoe. Zic Mangies.
320. Mansong, Moendoe of Gertok pandok (Stalagmites
ja ven sis Endl.). De onrijpe v ru c h te n zijn zuur en worden met
groenten te zamen gekookt; de r,ijpe v ru c h te n zijn ook zuur, echter
eenigzins zoet en lekker om te eten.
696. Mangostan. Zie Mangies.
699. Marang ienang (Epicharis densiflora Bl.). Het h o o t
is sterk riekend, fijn en wit (het hart is rood), en wordt van de
witte mieren enz. niet aangetast; men gebruikt bet voor bouw- en
meubelhout, ook voor buffelkarren enz.
700. Marassl of Pa ra ssi (Curculigo recurvataDRYkHm.). De
v ru c h te n zijn zoet en hebben bet eigenaardige, dat zij eeuen zoeten
nasraaak in den mond achtcrlaten, die sterker wordt naarmate men
naderhand iets eet of drinkt. De b la d e n worden tot het inpakken
van groenten enz. gebruikt.
701. Marehnieh badak (EupTiorhiacea?). De jo n g e ta k je s
worden gegeten bij buikloop.
702. — mienjak (Bradleja arhorea Stedb.). De b la d e n worden
bij de rijst gegeten, bet h o u t wordt voor bouwhout gebezigd.
856. Marong. Zie Hermang.
462. Marra lant gedeh. Zie Kampak.
703. — leuwung (Roitlera glauca HsSKL.). Het h o u t is ligt
en fraai voor scheden van wapenen.
93. Mata hlang. Zie Aroy mata Tiiang.
94. — kantjiel. Zie Aroy mata peutjang.
704. Mengando (Loranihaceae plurimae). De b lad en worden
gewreven en op eene soort van schürft gedaan, wier blaasjes met
etter gevuld zijn (koreng eusienja -loddas, sakkiet koeries of
sakkiet hangsar).
166. Menger. Zie Benger.
705. Menteng (Pierardia racemosa Bl.). Het h o u t is fraai,
fijn, week en bijzonder sterk, wordt voor huisbouw en meubclcn
gebruikt. De v ru c h te n zijn zuur, daarbij een weinig zoet en worden
raauw gegeten.
706. Mienjan (Styrax Benzoin L.). De b a rs wordt in gaten
des stams gevonden en voor wierook gebruikt; bet h o u t is niet sterk
en wordt spoedig door witte mieren aangetast, men gebruikt het slechts
tot bouwen van hutten, die bet maar een jaar behoeven uit te houden.
707. Mlndl (Melia excelsa Bl.). Het b o u t is ligt, grof, wit en
houdt zieh bijzonder goed in water, wordt daarom ook voor kano’s
aangewend. Witte mieren tasten het niet aan.
320. M o e n d o e . Zie Mangong.
708. M o e h o e n (alle soorten) (Pavetta et Psychotria sp. plur.).
Stukken der ta k k e n worden op eenen kant gebrand, waardoor op
den tegenovergestelden eene sap uitloopt, die men op ijzer laat vallen,
hetwelk eene zwarte verf geeft, om de tanden mede te verwen;
zij wordt door ouderdom niet wit, zoo als die, welke men bij de
Chinezen kan koopen (zie ook 856 Tjoejer.)
459. M o e n t j a n g . Zie Kamierie.
709. M u gm a l b u r r u m (Tetranthera rubra Nees.) . Het h o u t
wordt voor stelen van werktuigen en voor dat stuk hout gebruikt,
hetwelk men noodig heeft om den bloemtak van (15) Ateny te
kloppen, ten einde er de sappen te doen uitloopen.
WI.
450. Iliagassarie. Zie Kambany Nagassarie.
710. Kamnam of JPoeUie a n d jien g (CynometracaulifloraL.).
De v ru c h te n worden raauw en op verscbeidene wijze toebereid gegeten.
711. Wampong, IVangpong of Sarronie ( Wollastonia sp. div.).
De jo n g e ta k je s en b lad en worden in water geweckt en daarmede
het geheele ligchaam van kinderen gedurende 2-3 dagen ingewreven,
werdende de huid daardoor fijner en de leden sterker.
712. W a n a n g k a a n (Euphorbia thymifolia L.). De geheele
p la n t wordt fijn gewreven en op wonden gelegd.
505. lian gk a (Artocarpus integrifoUa L.). Het h o u t is sterk,
zwaar, grof, vast en geel; men maakt er meubelen en fijne bout-
werken van, ook buffelbellen (klottok keboh) en de honten in de
wachthuisjes (kokkol), gevende dezelve een ver te hooren geluid;
ook tot huisbouw wordt het aangewend en door de witte mieren niet
aangetast. De b la d e n dienen voor die van (6) Ampelas, zijn echter
fijner. De v ru c h te n worden raauw gegeten, en men onderscheidt
Nangka gedeh, N. beurriet of Kertow (zie K ertow ), N. boeboer,
en N. tjampedak. Zijn de pitten slechts zeer weinige in eene vrucht