151. Bajoer of TJaJoer [Pterosperma lancaeitefoUum RXB.).
Het h o u t is sterk, sclioon en fijn van aderen, wordt van de witte
mieren enz. niet aangetast en daarom zoowel tot het bouwen van
liuizen, als ook tot het maken van praauwen aangewend.
54. B ak a ttak . Zie Aroy kehkep.
152. Ba lang katinggi ( . . . . . . . ? ) . Het b o u t dient voor
stijlen, planken, enz. niettegenstaande de witle mieren, boeboek cn
koembang er vrienden van zijn.
153. — kondang (..................... ?). Het h o u t is schoon, echter
grof, wordt van de wilte mieren enz. niet aangetast en daarom tot
huisbouw enz. aangewend.
154. Baleor {Cucurbitacea.), De b la d e n worden gewreven en
op door tijgers geslagene wonden gedaan, in welke meestal tijger-
hai-en zijn gekomen; bierdoor worden deze laatste uitgestoten; de
zaden zullen tot dit doel nog meer werkzaam zijn; de v ru c h t
wordt gescbild, fijn gesneden en tot groente gekookt.
155. Baliego [Cucurbita farinosa Bl.). De sappen dienen
tot het wasschen van wonden en van schürft der honden; van de
v ru c h te n wordt de witte meelachtige scbil afgeschrapt, en deze
als ook de fijn gestotene ra n k e n op versehe wonden gedaan. De
v ru c h te n worden of als groente afgekookt, ot fijn gesneden en
met suiker tot confituren gekookt.
156. Baliek soenipa [Aralia montana Bl.). De jo n g e ta k ken
worden afgeschrapt en het uitloopende w a te r tot wasschen der
oogen gebruikt, indien deze rood en gelijk aan die van beschonkenen
zijn [mata meerha kai oran mabok — sakkiet kaweh oran, malengkor').
131. Bainboe. Zie Awi.
138. — doerie. Zie Awi hauer tjoetjoek.
139. — ietam. Zie Awi hiedung.
133. — tali. Zic Awi apoes,
157. Bangban [Marania Jacquini R. &S.). Het w a te r, hetwelk
zieh in de spitsen der zarnengerolden bladen verzamelt, wordt
bij ziekte tot het wasschen der oogen gebruikt. De jo n g e ta k k e n
worden gescbrapt, tot dat er een water uitloopt; dit wordt op
slangenbeet-wonden gedaan; de stam wordt eerst geklopt en geweckt,
en dc daaruit körnende draden tot sobering [ s o e r i, de
langs-loopende draden) bij bet weveu aangewend.
158. Bangkoaiig [Pachyrrhizus angulatusBlGR.)* De dikke,
knolachtige w o rte l [beudie) wordt onrljp of in stoom gekookt gegeten.
Hij wordt voor alle ziekten goed gehouden, is koud en wat
zoetachtig van smaak.
159. hollanda [C o n vo lvu lu s s id a e fo liu sB o m .) . Deze dikke
w o rte l wordt om het grover vleescb voor minder lekker gehouden
dan die van de voorgaande.
160. Bapassoengan [Sonneratia acida L.). De jonge, dikwijls
zonderlinge gedaante aannemende, maar altoos bladelooze p la n te n
worden als kurk gebruikt, nadat men ze vooraf zoo lang heeft geslagen
, tot dat zij week zijn geworden. Zie Bidata.
161. Barobol of Boroboi [Gynaecotrochus axillaris Bl.).
Het h o u t is bijzonder sterk en fraai, wordt ook niet van de witte
mieren enz. aangetast, en daarom veelvuldig tot het bouwen van
huizen aangewend.
162. Batoe lien dja r , BItoe liendjar of Lalangkapan boddas
[Blumea lacera DC.) De geheele p la n t wordt gebjk als
(150) Bajem tot groente gebruikt; de jo n g e sp its e n worden
met sirih gekaauwd door vrouwen, die pas gekraamd hebben; ook
worden dezelve afgekookt en als toespijze bij de rijst gegeten.
163. Belehketehpeh of ISiegun [Echinocarpus Siyun Bl.).
De zijdelingsche uitwassingen^ v an den s tam worden tot wielen
[kipping) van pedaltie’s gebruikt; de stam zeit, wiens h o u t grof
van vezel is en hetwelk door witte mieren niet wordt aangetast,
dient tot huisbouNv.
164. Bendah [Artocarpus pubescens WlD.). De h a s t wordt
van de buitenschil bevrijd en tot touwwerk gedraaid. Dc kleverige
m e lk sap p en [ketah] worden tot de vogelvangst gebruikt (zie (86)
Aroy koeloek leukeut). De b la d e n worden in de rijstmagazijnen
[loemboeng) tot ondcrlagen van de rijst op den vloer gelegd.
165. Bengang o í [Neoesia a ltis s im a B h .) . Het h o u t
is bijzonder Iraai en sterk, heeft eene roodachlige kleur en wordt
door de witte mieren enz. niet aangetast; men gebruikt het tot huisbouw
en om er planken van te zagen. De b la d e n worden fijn op den
buik ingewreven bij gonorrhea [ s a k k ie t U e n tjie n g aw ew eh oi s a k k ie t
b e n y a n g u n g , k a lo h k lo e a r n a n a ) . Ook worden de v ru c h te n bij
deze ziekte gebruikt, tot welk einde de s c h i 1 tot kool wordt verbrand,
en deze met eenig water gedronken. Ook de zaden zijn hierbij nuttig.