50
gebrnikt: wil iemand voor de eerste keer rijst {paddie Mai. parreh
Sund.) uit het magazijn (loemboeng) halen, zoo neemt hij eenige
bladen hiervan t^elijk met eenige bladen van (871) Tjarieang, en
maakt deze aan het beschot des magazijns vast; heeft hij nu dc
eerste rijst gestampt, zoo hrengt hij deze (bras Mai. bieas of beeas
Sund.) naar de rivier, om dezelve te wasschen. liet daardoor wit
Avordende water Avordt opgevangen en hij bladen van deze plant ge-
voegd en daarmede alle kcukengereedscliappen, die tot het rijstkoken
behooren, bestreken als: koehoesan, tambat bras, enz., ook wordt
eene band van de ranken dczer plant om deze gereedscbappen gelegd
(kongkorang seperti) gelijk als eenen halsketting.
354. _ gedeb (Lygodium circinatum Sw.). Dc dunne, rankende
stam van dit klimmende varenkruid wordt als touwwerk
gebruikt. De gewrevene bladen slaan gelijk aau die van de voorgaande.
353^ — leutiek. Zie Hatta beeas.
355. Heas (Jambosae sp. Nor. A. B. V. 78.). De vruchten
worden raauw gegeten en zijn iets zuurachtig.
356. Hermang, Remniaug ofMarong (Cratoxylon Hornschu-
chit Bl.). . Het bout wordt tot kolenbranden gebruikt; de kolen
zijn bijzonder goed.
357. Hioer ( . . . . . . . ?). Het h o u t beeft een bijgeloovig
nut;, men maakt er namelijk de ladder van kippenbokken van, zullende
de kippen daardoor vetter worden en zieh zeer vermeerdereu.
358. Hiroeng (Agathisanthes javanica Bl.). Het bout is
sterk en wordt tot huisbouw en planken gebruikt. De v rucbten
zijn eetbaar doch zuur en niet lekker.
359. Hoei badak of Oebie badak (Dioscorea spiculaia Bi.).
De wortelen, in water of in stoom gekookt, hebben eenen lekkeren
, op die van Tallus gelijkenden smaak.
360. — dangder of H. dangdur (Maiiihot utilissimaVORl.). De
wor telen worden voor eene aangename spijze gehouden, zoowel
raauw als in asch gebraden , of ook algekookt; waarbij de inlanders
bet bijgeloof hebben, dat de wortel vergiftig wordt, indien hij bij
het planten verkcerd in de aarde is gestoken (di tanan balik). Bij
bet eten dier wortelen moet men voorzigtig zijn, en de zieh daarin
bevindende draden niet mede eten, daar deze buikpijn en braken
veroorzaken. De bladen worden fijn gesneden en met een weinig
51
van eene onrijpe vruebt van den snikerpalm (boea moetaaretig) vermengd
en dit te zamen gestampt en weder met zemelen (dedak Mol.
hoeoet Sund.) vermengd ; hiermede worden paarden gevoerd, die aan
wormen lijden, waarop zij sterker ontlasting krijgen, en de wormen
gedood en uitgeworpen worden.
361. Hoei (Dioscorea hirsutaBl.). De wortel wordt
geschild, met houtasch vermengd, dan in aarde gelegd en met bladen
bedekt. Na twee dagen worden zij er uitgenomen, twee dagen
lang in water geweckt, cn eindelijk tot (boboer) pap gekookt en
met suiker vermengd, hetwelk lekker zal zijn om te eten.
362. — kawaijoeng of H. trobong (Dioscorea aculeata L.).
De wortelen worden zoowel in asch gtèraden als ook afgekookt
veelvuldig gegeten.
363. — llelieu of H. ifocioen (Dioscorea alata L.). De wortelen,
na geschild te zijn, worden in stoom of water gekookt en gegeten.
364. — oepas (Dioscorea bulbifera L.). De wor telen veroorzaken,
indien zij gegeten worden, duizebgheid en braken.
363. — poetoen. Zie Hoei lielien.
365. — sawoef (Dioscorea pentaphglla L.). De worte len in
asch gebraden of in stoom of water gekookt, zijn lekker om te eten,
doch er zijn vele vezelen in.
366. — sawo et djabe (Dioscorea triphylla L.). De worte-
len zijn grooter, echter in geringer getal voorhanden dan die van de
voorgaande, met welke zij overigens overeenkomen.
367. — tjekker (Dioscorea sp.?). De wortelen staan gelijk
aan die van de twee voorgaanden.
368. — tjoeroek (Dioscorea filiformis Bl.). De wortelen
worden gebraden of afgekookt en voor aangenamer cn lekkerder dan
die der overigen gehouden, bijzonder dan die van (365) Hoei sawoet;
zij zijn twee voet lang.
369. — toetoeng (Dioscorea puberaBl.). De wortéien, welke
geel en nog grooter zijn dan die van (368) Hoei tjoeroek , zijn
minder lekker dan deze en hebben eene eigenaardige lucht.
362. — trobong. Zie Hoei kawaijoeng.
370. HoSb (Hose) baloekboek (Calamus sp.l). De sp itsen
der dunne, kruipende stammen worden in asch gebraden (waardoor
baar de bitterheid wordt benomen) en dan gegeten. De ranken
zelve zijn als touw niet sterk.