r
en 1 tluim dikte gesneden, goed gedroogd en tot gebruik bewaard;
bet woi-dt dan in water geweckt, gestampt en de pap door eene fijne
zeef geslagen, waardoor eene vuilroodachtige sago ontstaat, welke bij
misgewas van rijst de inlanders voor hongersnood bewaart; dezelve
is zeer ligt te verteren, zoodat zelfs, bij buikziekte, menschen daarvan
kunnen eten. Om sago te maken, moet men echter eenen boom
uitzoeken, die niet ver meer van zijnen bloeitijd is; gevende de te
jonge of reeds bloeijende en uitgebloeide boomen geen sago. De
jonge nog onontwikkelde bladen [hoemoet) worden afgekookt
en zijn aangenaam om bij de rijst te eten. De jonge ontwikkelde
bladen worden gebruikt, om Dokdoks (om visch te halen) en
Tambaijan rameh daaruit te maken; ook bindt men de pas gesnedene
rijst (paddt Mai. Parreh Sund.) daarmede en maakt er een
grof garen van, hetwelk tot vervaardigen van kleedjes wordt verwerkt;
ook duitenzakken worden daarvan gemaakt. De oude
volwassene bladen worden (atap) tot bet dekken der huizen
aangewend; men maakt er ook zeilen van of gebruikt ze in hun
geheel, om de gevels der huizen te sluiten (abig abig goepoek),
hetwelk aan dezelve een fraai aanzien geeft. De rippen der bladen
[njereli) zijn goed, om bezems daaruit te maken, ook voor
Ideine mandjes (boeboe) voor de vischvangst. Dc jonge vruchten
worden gestampt en als bedwelmingsmiddel der vissehen in de rivieren
gedaan; ha l f rijpe vruchten, welke nog niet bard en wit
van binnen zijn, zijn aangenaam, om ze raauw te eten en ook om
eenen verkoelenden drank (roetjak) daarvan te maken. Van de
rijpe vrucbten maken de priesters rozenkransen (taspeJi)-, ook
knoopjes enz. worden er van gesneden, die met het oud worden
ook eene donkere kleur aannemen en eindelijk zwart worden. De
wilde varkens en de nenshorcnvogel (manoek tjoelan) zijn bijzondere
liefhebbers dezer vrucbten en de eerstgenoemden ook van bet
merg, zoodat ze dikwijls omgevallene boomstammen geheel uithollen.
316. Gedang, P ap a y a of Kastella (Carica Papaya L.) (De
mannelijke boom beet Gedang gantoeng; de Javasche naam voor
deze vruchtboom is : Kades en wel voor de vrouwebjke K. gambloh
en voor de mannelijke K. gantoeng.). De stam en bladen, ook
de onrijpe vruchten worden aan paarden gevoerd, zullende deze
daardoor voor verstopping worden bewaard; de wor telen worden
geweckt cn dit water gelijk ook de sappen des stams gedronken
Í
bij graveel (sakkiet kerkessum) ejr andere ongemakkcn in het wateren.
Worden de bladen met de pit der klappernoten te zamen
geperst, zoo wordt de olie .groenachtig en sterker (lebeTi kwat!).
De v ru c b te n onrijp zijnde, worden veelvuldig tot confituren aangewend,
rijp daarentegen raauw gegeten. De pi tje s hebben eenen
scherpen , op sterrekers gelijkenden smaak.
317. Geger tak k oh , Jejer takkoh of Toentoen sayoeng
(Rubiacea?). Het hout is sterk, echter moeijelijk te splijten
(soessabla) en wordt daarom slechts voor stijlen aangewend.
318. Gelam, Glam of Kimanjal (Gordonia sp. nov.?). Het
hout is sterk en grof van aderen, wordt echter van de witte mieren
enz. niet aangetast; men gebruikt het voor bonwbout.
319. Gellang, Kellang of Ramok gellang (Portulaca olerácea
L. cum varr.). De bladen en jonge takken worden als
eene zuurachtige groente gebruikt en wel hoofdzakelijk in plaats van
zuring.
320. Gertok pandok. Zie Manggong.
321. Ginggiang (Zeea sp. div.). De bladen en jonge tak-
je s worden fijn gewreven, met asch vermengd en deze sap op wonden,
die reeds vol wormen zijn, gedaan, waarop die dadelijk verdwijnen,
en de wonden een versch aanzien bekomen. Zie ook (798)
Soelangkar.
322. Giiijeh (Cannabis sativa L. ß indica Bl.). De hennep
Staat hier in minder aanzien dan in Europa, aangczien er reeds
zoo vele planten zijn, die met minder moeite goed cn sterk touwwerk
leveren. Zelden wordt hij dus aangeplant.
304. Glaga ofEurie (SaccJiarumspontaneumh.). Deze,
geheele streken overtrekkende grassoort, de verblijfplaats van herten,
reeen en tijgers, wordt betrekkelijk weiuig tot nut aangewend; de
bladen worden wel eens tot liet dekken der huizen gebruikt, doch
moeten zij bij de Ki reybladen achterstaan; meestal verbrant men
de glagavelden, om daardoor de tijgers van de nabijbeid der kam-
pongs af te houden; dit moet in twee op elkander volgende keeren
geschieden, werdende door hot eerste branden de grovere deelen niet
mede verbrand. Men zoude echter veel partij daarvan kunnen trekken
door het opzamelen der asch, welke stellig eene groote hoeveelheid
pottasch zal bevatten.
318. Glam. Zie Gelam.