en Avordt door de witte mieren niet aangetast, staat overigens gelijk
aan (G08) Kiserreli.
583. K i t a m i e a n g . Zie Kimerak.
528. — g e d e h . Zie Kibima aweweh.
618. Kitandoh [Wendlandia densiflora DC. ) . Het h o u t is
fraai en lang, echter niet sterk cn wordt in een jaar door de witte
mieren verteerd; men gebruikt het ecbter voor bouwhout en huisraad.
619. K i t a n g k i l of T a n g k i l {Gnetum Gnemon L.). De bladen
en v ru ch ten Avorden afgekookt cn met zout bij de rijst gegeten.
620. K i t a r r i c t i e {Tametia javanica Bl.). Het h o u t is sterk,
bard, grof en wit, wordt door de witte mieren aangetast en slechts
voor bultcn in bergrijstvelden, enz. gebezigd.
621. K i t e l i d j a (Cinnamomum nitidum Hook). De bast en
b laden worden met kokend Avater overgoten en bij bitte des ligcbaams
(badanpannas) als thee gedronken.
622. K i t e k l o h ( ....................?). Het h o n t wordt door de witte
mieren niet aangedaan, kan echter geene vochtigheid verdragen; men
gebruikt het voor bouAvhout.
623. K i t e m b a g a (Memecylon yrande R t t . ) . Het h o u t is bijzonder
sterk en wordt door wilte mieren enz. niet aangetast; het is
een zeer goed bouwhout.
624. K i t e r o n g b a d a k (Fayraea auriculata JCK.). Deze lage
boom wordt om zijne fraaije, groene b lad en en groote, witte,
kelkvormige bloemen gaarne nabij de huizen geplant.
625. K i t iw o e (Meliosma Bl.). Het h o u t is rood en grof,
ecbter bijzonder Avcek en verteert spoedig, wordt daarom ook slechts
tot huisraad gebezigd.
626. K i t j a a u w (Pisonia excelsa Bl.). Het h o u t is wit en
grof, echter bijzonder week gelijk dat van (1\5) Kajoe yaboes; voor
brandhout is bet niet le gebruiken.
79. K i t j a a n g a r o y . Zie (79) Aroy kitjaling.
627. K i t j a b e h (Euryasp.). Het hout is fijn, niet sterk, wordt
door witte mieren aangetast en houdt het slechts een jaar nit; het
wordt voor hutten in de rijstvelden enz. gebruikt.
522. K i t j a l i k k e t . -Zie Kibcmybara.
628. K i t j a l o e n g (Diospyros macrophylla Bl.) Het b o u t is
groot van omvang, sterk, fijn, rood en wordt van de witte mieren
niet aangetast; bet is voor bouw- en meubelhout te gebruiken.
629. K i t j a l o e p a n g k o n n e n g ( ....................?). Het b o u t is
ligt cn fraai, cn laat zieh goed tot planken zagen, wilte mieren ziju
cr op belast, minder de koembany en boeboek, het wOrdt voor
huisbouAv gebruikt, ook maakt men er windmolentjes (616) van, daar
hun gedruisch ver ban gehoord worden, om de vogels te verjagen.
630. K i t j a m p a k k a (Michelia?). Het h o u t is groot van omvang,
sterk, fijn Avit en wordt van de witte mieren enz. niet aangetast;
men gebruikt betzelve voor bouw- en menbelhout.
631. K I t j a n d a n a (Glyscosmis simplicifolia S p r g . ? ) . De b la den
worden tot asch verbrand en deze met olie vermengd op schürft
gesmeerd.
323. K i t j a n g k o e r a n . Zie Goema yoema.
632. K i t j a n t o e n (Anonaceae div.). De w o rte le n en b la d e n
worden van niet zwangere vrouwen gegeten, indien zij geen aange-
naam gevoel in den buik hebben; de b a s t heeit hetzeli'de gebruik
als (60) Aroy kibatarah.
606. K i t j a n t o e n g l a l a k k i . Zie Kisauchun.
633. K i t j a r r i a n g of K i a p p a iy io en (P y trh o saB l,). Het h o u t
is Iraai geel, wordt echter zoo spoedig van de witte mieren, boeboek,
enz. verteerd, dat het dikwijls in minder dan een jaar ver-
nield is; anders ware het goed voor bouwhout te gebruiken. De
v ru c h te n zijn eetbaar, daarbij eenigzins wrang.
523. K i t j e h a i . Zie Kibantjet.
634. K i t j e n k e h (Mephitidis sp. div.). De jonge ta k je s worden
raauw gegeten.
50. K i t j e p o t . Zie Aroy kitjepot.
635. K i t j e r a l a n g (..................?). Het b o u t is grof en week, de
witte mieren verteeren het echter niet; men gebruikt het voor bouwhout.
636. K i t j i a p of K i t j i a t (Ficus allutacea Bl.). Neem zeven
b la d e n biervan en bind ze te zamen, leg ze dan in Avai’me asch en
laat de alsdan uitkomende sappen in het oor droppelen, indien hetzelve
door doofheid is aangedaan.
636. K i t j i a t . Zie Kitjiap.
637. K i t j o n g t j o r a n g (Nauclea ferrea Rxb.). De b lad en
worden fijn gewreven en met die van (105) Aroy plassarie vermengd,
een weinig daarvan wordt gedronken, het overige op den
buik van kinderen ingewreven, die door wormen geheel al'gemagcrd
zijn; dit moet dagelijks voortgezet worden.
C*