
fijnen blaauwen of zwartachtigen zoom aan de buitenvlag. Zoodanige verscheidenheden
van kleur bieden ook de overige staartpennen aan. De vleugels zijn op de
onderzijde zwartachtig, maar de onderdekvederen der vleugels zijn gedeeltelijk wit.
Er schijnt voor het overige, naar gelang der sekse, geen onderscheid te bestaan
in de kleuren van het vederkleed.
De jonge vogels bieden daarentegen in hun eerste kleed groote onderscheiden
aan. Eerst wanneer de overige staartpennen hare lengte bereikt hebben, komt
het middelste paar staartpennen te voorschijn, en ook dit verkrijgt eerst allengs
en later zijne geheele lengte. De bovendeelen van den jongen vogel, de vleugels,
de zijden van kop en hals daaronder begrepen, zijn overigens in het eerste kleed
zwartachtig, maar de vederen en pennen hebben rosse randen; de vederen van
de onderdeelen en den knevel zijn daarentegen rosachtig met zwartbruine zoomen.
De blaauwe kleur treedt het eerst op de staartpennen en, te gelijker tijd,
somtijds ook op den kop te voorschijn. De staartpennen, zelfs het middelste
paar, zijn in den beginne veelal eenkleurig blaauw of zwartachtig, en het wit
treedt, waar dit plaats heeft, allengs en onregelmatig te voorschijn.
Het valt niet te ontkennen, dat men dikwijls, naar gelang der landstreken,
die de soort bewoont, min of meer in het oog vallende wijzigingen in de kleur -
verdeeling vindt; daar echter deze wijzigingen slechts in het volkomen kleed
plaats hebben, en niet eens bij alle voorwerpen standvastig zijn, zoo hebben
wij gemeend niet het voorbeeld der nieuwe natuurkundigen te moeten volgen,
die deze en zelfs ingebeelde afwijkingen te baat hebben genomen, om van
deze soort verscheidene andere soorten onder bijzondere namen af te scheiden.
Men heeft zelfs, onder den naam van Tanysiptera nympha, eenen vogel afgescheiden,
wiens bovendeelen gedeeltelijk roodachtig bruin zijn, hetgeen het
kenmerk is der voorwerpen in het overgangskleed, en onder dien van Tanysiptera
acis eveneens een nog gedeeltelijk onvolmaakt gekleurd voorwerp van
Boeroe.
In het algemeen hebben wij, naar gelang der landstreken welke de soort bewoont,
de volgende afwijkingen waargenomen.
Bij onze beide voorwerpen van de baai Lobo aan de Westkust van Nieuw-
Guinea, is het middelste paar staartpennen langer dan gewoonlijk, vermits het,
bij ons, oud mannetje nagenoeg eenen voet lengte bereikt; deze pennen loopen
meer gelijkmatig uit, dat wil zeggen, zij zijn aan haar dun gedeelte niet zoo smal
als gewoonlijk; zij zijn, behalve hare witte eindschijf en een korten smallen witten
zoom aan den wortel van de binnenvlag, geheel blaauw; de overige staartpennen
zijn bij het mannetje wit met eenen smallen blaauwen zoom langs de buitenvlag,
terwijl bij het wijfje de geheele of nagenoeg de geheele buitenvlag
blaauw is; de groote bovendekvederen van den staart hebben flaauwe blaauwzwarte
randen; het zwart aan de zijden van den kop, den nek, mantel en de
schouderveders speelt slechts weinig in het blaauw; het blaauw van den bovenkop
trekt daarentegen in het groen. Zoodanige voorwerpen werden onder den eigenen
bijnaam van „galatea" van de overigen afgescheiden.
De voorwerpen van Batjan en ïlalmahera, die men onder de bijnamen van
„isis"'heeft afgescheiden, hebben de middelste staartpennen minder lang en aan
haar vrij gedeelte, voor de schijf, smaller dan die van Nieuw-Guinea; de blaauwe
zoomen der overige staartpennen zijn breeder en veelal, vooral bij de voorwerpen
van Batjan, ook over een gedeelte der binnenvlag uitgebreid, en wel dikwijls
in dier voege, dat het wit aan het einde van het op de middelste pennen volgende
paar, zich als eene groote schuinse witte vlek vertoont. Eindelijk is het
blaauw van den bovenkop, naar het midden van dit gedeelte veelal, maar niet
altijd, donkerder dan langs de zijranden en het achterhoofd.
Ons oud voorwerp van Wahaai, aan de Noordkust van Ceram gelegen, heeft
het middelste paar staartpennen nagenoeg even breed en lang als die van Nieuw-
Guinea, maar deze pennen zijn, langs hare binnenvlag, breed met wit gezoomd
en, op de buitenvlag, van groote, langwerpige, witte vlekken voorzien; de overige
staartpennen zijn wit, en slechts de buitenste van eenen smallen blaauwen zoom
voorzien; het zwart van de wangen, den nek en mantel trekt veel sterker in
het blaauw. Bij een oud mannetje van de Zuidkust van Ceram is daarentegen
het middelste paar staartpennen, aan zijn vrij einde, zeer smal, het blaauw van