
26 NISUS TORQUATUS.
pennen van de derde orde en die der schoudervederen van groote witte, somtijds
de gedaante van dwarsbanden aannemende vlekken voorzien zijn. Ook is, bij
de ouden, de grondkleur der onderdeden witachtig en met grijsachtig bruinroode
dwarsbandjes digt bedekt, terwijl, bij de jongen, de vederen der bovendeelen
veel breedere roestkleurige randen hebben en de vlekken der onderdeden veel
dichter zijn en in het roestkleurige trekken.
De grijsachtig rosse mantelkraag is somtijds zeer onduidelijk, gelijk dit ook
het geval is bij Nisus cruentus.
Het kleurstelsel van deze soort heeft buitengewoon veel overeenkomst met dat
van den op het vaste land van Indië levenden Nisus badius, die echter kleiner is
en wiens staart slechts vier zwarte dwarsbanden vertoont.
Vleugel 6 duim 8 lijnen tot 9 duim. Staart 5 duim 7 lijnen tot 6 duim 9
lijnen. Voetwortel 22 tot 28 lijnen. Middelteen 12 tot 16 en eene halve lijn.
Oogen fraai citroengeel. Washuid groenachtig zwavelgeel. Pooten wasgeel.
N I S U S S U L A E N S I S.
(Plaat 16, lig. 3 en 4.)
De heer BERNSTEIN heeft ons van de Soela-eilanden een enkel, en wel oud,
voorwerp van eenen Sperwer gezonden, hetgeen tot eene eigene soort schijnt te
behooren. Het heeft in het algemeen veel overeenkomst met Nisus cruentus,
maar het is veel kleiner, de staart is slechts van zes dwarsbanden voorzien, het
grijsachtig ros der onderdeden breidt zich ook over de zijden van den kop en den hals
uit en loopt zelfs als eene streep langs beide zijden van den "bovenkop, terwijl
het op de schenkels, den achterbuik en de onderdekvederen van den staart door
witachtig grijs vervangen wordt; de onderdekvederen der vleugels zijn wit en
slechts de groote hebben aan haar einde eene zwarte vlek. Overigens ontdekt
men bij deze soort geen spoor van bandjes op de onderdeden en geenen
roodachtigen mantelkraag.
Vleugels 6 duim 4 lijnen. Staart 5 duim 2 lijnen. Middelteen 14 lijnen.
NISUS IOGASTER. 2 7
N I S U S I O G A S T E R.
(Plaat 18.)
Deze fraaije en zeldzame soort werd tot heden slechts op Amboina en Ceram
aangetroffen. Zij is zeer kennelijk aan hare kleuren, en merkwaardig door het
buitengewone verschil, hetgeen tusschen het jeugdige en het volkomen kleed bestaat.
Oud. Onderdeden roestkleurig bruinrood, hetgeen echter op de groote onderdekvederen
der vleugels sterk in het grijze trekt. Bovendeelen grijsachtig leikleurig.
Onderzijde der slagpennen lichtgrijs, een weinig in het rosse trekkend.
Jong. Bovendeelen bruin. Onderdeelen witachtig, met tamelijk kleine bruineen
enkel staande vlekken, die gedeeltelijk den vorm van dwarse zigzagvormige bandjes
aannemen. Staartpennen met een groot getal (tot 15) onduidelijke dwarsbanden.
Vleugel 6 duim 10 lijnen tot 8 duim G lijnen. Staart 5 duim 8 lijnen tot 6
duim 9 lijnen. Voetwortel 22 tot 24 lijnen. Middelteen 12 tot 14 en een halve lijn.
Pooten, washuid en oogkring, bij de gedroogde voorwerpen, donkergeel.
N I S U S T R I N O T A TUS.
(Plaat 19, fig. 1, 2, 3.)
Deze zeldzame en zeer fraaije soort schijnt tot Celebes beperkt te zijn. Zij is
zeer kennelijk aan hare kleuren, vooral aan de groote, ronde, witte vlekken harer
staartpennen.
Vleugels 5 duim 6 lijnen tot 6 duim 2 lijnen. Staart 5 duim 1 lijn tot 5 duim
8 lijnen. Voetwortel 21 tot 23 en een halve lijn. Middelteen 10 en een halve
tot 11 en een halve lijn.
Oogen tamelijk donkerrood. Ooghuid oranjegeel. Washuid en pooten oranjerood
(VON ROSENBERG).
Oud. Keel grijsachtig wit. De overige deden van den kop en den hals min of
meer donkergrijs. Rug en vleugels grijsachtig zwart. Krop en borst zeer licht