
22 NISUS EKYTHRAUCHEN.
N I S U S E R Y T H R A U C H E N .
(Plaat 13.)
Deze vogel, die tot nog toe slechts op de eilandgroepen van Halmahera en Ccrani
aangetroffen werd, heeft de grootste overeenkomst met eene soort van Australië,
Nisus cirrhocephalus, van welke hij zich slechts onderscheidt, doordien zijne onderdeden
geene of slechts zeer onduidelijke banden vertoonen, en doordien de bovendeden
donkerder zijn.
Vleugels 5 duim 11 lijnen tot 7 duim 9 lijnen. Staart 4 duim 6 lijnen tot
6 duim 1 lijn. Voetwortel 23 tot 27 lijnen. Middelteen 13 en een halve tot
18 lijnen.
Oud. Bovendeelen grijsachtig zwart, tusschen nek en mantel door eenen breeden
bruinrooden band afgebroken. Zijden van den kop grijs, veelal in het zwarte
trekkend. Keel witachtig, met onduidelijke grijze dwarse bandjes. Overige onderdeden
grijsachtig, maar min of meer algemeen in vaal roestkleurig bruinrood
overgaande. Staartpennen met een tiental smalle en , aan het einde, eenen breederen
donkeren dwarsband. Onderdekvederen der vleugels en grondhelft der slagpennen
grijsachtig of licht roestkleurig met vele zwartachtige dwarse banden.
Eerste kleed. Bovendeelen en wangen donkerbruin, de vederen grootendeels
rosachtig gezoomd. Een witte streep achter de oogen. Onderdeden en hals
witachtig met overlangsche bruine vlekken, die echter, op de zijden, eene
min of meer hartvormige gedaante aannemen. Het overige als bij de oude
voorwerpen.
Deze soort schijnt zeldzaam te zijn. Onze reizigers troffen haar op Ceram,
Batjan en Morotai aan, en de heer WALLACE verzamelde een voorwerp op Halniahera
en een op Boeroe.
B. Soorten met dikke middelmatige teenen en voetwortels. Vierde slagpen
over de overige heenreikend.
NISUS CEUENTUS. 23
N I S U S C R U E N T U S.
(Plaat 14, 15 en 16, fit:. 1 en 2.)
Men treft op de eilandengroep van Halmahera en op Guebeh eenen Sperwer
aan, die niet te onderscheiden is van den in Australië voorkomenden Nisus cruentus.
Deze soort biedt intusschen het zonderlinge verschijnsel aan, dat hare
kleuren, nagenoeg volgens elk eiland van voornoemde groepen, min of meer in
het oog vallend gewijzigd zijn. Bovendien is zij merkwaardig, doordien haar
kleurstelsel aan dat van Nisus erythrauchen en cirrhocephalus herinnert, en dat
zij in onzen Archipel veel menigvuldiger is dan eerstgenoemde soort. Wij hebben
een vijftigtal voorwerpen van deze soort onderzocht.
Vleugels 7 duim 11 lijnen tot 10 duim 2 lijnen. Staart 5 duim 11 lijnen tot
8 duim 5 lijnen. Middelteen 13 tot 19 lijnen.
Oud. Bovendeelen min of meer zwartachtig grijs, de voormantel veel lichter
en dikwijls min of meer roestkleurig. Onderdeden roestkleurig, dan eens in het
grijze, dan in het bruinroode trekkend en dikwijls van duidelijke of onduidelijke
dwarse lichtere banden voorzien. Staart somtijds een twaalftal donkere dwarse,
smalle banden vertoonende. Onderdekvederen van de vleugels grijs of witachtig,
met of zonder bruinroode dwarsbandjes. Onderzijde der vleugels met of zonder
zwarte dwarsbanden.
Jeugdig kleed. Bovendeelen donkerbruin, de vederen en pennen met zwartachtige
dwarsbanden en veelal roestkleurige randen, de staartpennen met een
twaalftal zwarte dwarse banden. Onderdeelen witachtig, maar op de schenkels dikwijls
in het roestkleurige trekkend, en overal met zwartbruine vlekken, die naar
achteren, somtijds ook op den krop, min of meer den vorm van dwarse vlekken
of zelfs banden aannemen. Onderdekvederen der vleugels witachtig of flaauw
roestkleurig, met enkele of digt staande, overlangsche of dwarse vlekken.
Onze voorwerpen bieden onderling, voornamelijk volgens de landstreken, de
volgende afwijkingen: